13 SEPTEMBER 2015

« Gij zijt Petrus, maar ge zijt zwak »

WAAROM heeft paus Pius XII het feest van de H. Ireneüs verschoven van 28 juni naar 3 juli? Dat is duidelijk om de HH. Petrus en Paulus meer eer te kunnen bewijzen door aan hun feestdag een vigilie te laten voorafgaan. Het is een edel doel, maar het gevolg is dat de ene heilige de andere verjaagt: doordat de H. Ireneüs op 3 juli wordt gevierd, is men gestopt met het vieren van de H. Leo II wiens feestdag het oorspronkelijk was. Dat is heel jammer en ik zou jullie willen doen inzien waarom, door het verhaal van zijn leven te lezen. Zijn leven is heilig, heldhaftig, maar het trekt onze aandacht door een klein voorval dat het Evangelie van deze dag zal illustreren.

De H. Leo II had tijdens het zesde oecumenisch Concilie (7 november 680 – 16 september 681) paus Honorius I, zijn voorganger, veroordeeld. Niet alledaags!

Dit Concilie had eveneens de leer van Origenes veroordeeld, alsook het monotheletisme, een oosterse ketterij die afhing van het monofysitisme en die de menselijke natuur van Christus reduceerde tot een soort verpakking van zijn goddelijkheid. Christus zou slechts één natuur, één verstand, één wil bezitten, en geen twee naturen, twee intellecten en een menselijke en een goddelijke wil. Dit Concilie heeft alle aanhangers van het monotheletisme van die tijd veroordeeld, met inbegrip van de bij naam genoemde paus Honorius I. Deze paus is niet formeel ketters geweest, maar hij heeft de ketterij gevoed en aangewakkerd door zijn lafheid bij het ondertekenen van dubbelzinnige teksten. Dat is op zich niet erg, maar uiteindelijk is tegen Honorius I de grote heilige Sophronius van Jeruzalem opgestaan. Hij heeft de lafheid aangeklaagd van een paus die de vrije loop liet aan een ketterij die ook vandaag nog voortduurt. Het is het ongeluk van het Oosten dat er gekomen is door de schuld van een paus, maar van een paus over wie de banvloek uitgesproken is doort zijn opvolger, de H. Leo II, en door het zesde oecumenisch Concilie. De H. Leo II heeft zich de moeite getroost het decreet van dit Concilie in het Latijn te vertalen zodat men voor altijd een herinnering zou bewaren aan deze veroordeling van de ketterij, zonder aanzien van persoon. Dat is een belangrijke zaak voor de theologen...

Dat alles is ver vervlogen geschiedenis, en bovendien zeer ingewikkeld, maar wanneer de dorpspastoors op 3 juli hun brevier lazen herinnerden ze zich wel, enige dagen na 29 juni, dat de paus slechts de Plaatsvervanger van Christus is en dat het hem van tijd tot tijd overkomt te vallen door lafheid, en zelfs geëxcommuniceerd te worden. Honorius I is weliswaar pas na zijn dood geëxcommuniceerd, maar tijdens zijn leven is hij hierover berispt geworden door de grote H. Sophronius, dermate dat men heel goed wist dat hij ketters was. Daarom vind ik het spijtig te zien dat het feest van Leo II eenvoudigweg het voorwerp van een gedachtenis geworden is: niemand zal zijn leven nog lezen.

Waarom is dat zeer belangrijk en in het bijzonder in onze tijd? Omdat het ons doet denken aan de inhoud van het Evangelie die we vandaag zingen: hoofdstuk 16, vers 16, van de H. Mattheüs.

« We hadden er genoeg van », zei pater Congar bij de opening van het Concilie, want men hield niet op te zingen: « Tu es Petrus », « Gij zijt Petrus en op deze rots zal ik mijn Kerk bouwen ». Hij herhaalde: « We hebben er onze buik vol van ». De reactie van een kwaadaardig persoon... Men had moeten zeggen dat men het « Gij zijt Petrus... » graag hoort weerklinken, maar dat het belangrijk is ook het vervolg onder ogen te zien: de verheerlijking van Petrus wordt onmiddellijk gevolgd door een misstap die Jezus krachtig laakt. Want in datzelfde hoofdstuk is Petrus nog maar net aangesteld in zijn functie van hoofd van de Kerk, of hij verzet zich tegen Jezus wanneer deze laatste aankondigt dat Hij zal moeten lijden. « God verhoede dat », zegt Petrus, « we zijn hier niet gekomen om op aarde te lijden maar, Heer, voor de roem, voor de ambities, de rijkdom en de eerbewijzen. » Dat is de betekenis van: « O Heer, nooit, geen sprake van! » En Jezus zegt hem daarop: « Vade retro, Satanas », wat Jezus gedurende zijn aardse bestaan nooit aan iemand anders gezegd heeft. « Uit de weg! Verdwijn! »

We weten dat de paus, hoofd van de Kerk, Plaatsvervanger van Jezus Christus, opvolger van de H. Petrus, door God uitverkoren is. God houdt van hem. Zelfs in zijn excessen blijft God hem graag zien, deze Petrus die Christus verloochend heeft, maar die tot Jezus teruggekeerd is, volledig, en vergeving ontvangen heeft. Wanneer hij in de gevangenis zit, zendt Jezus hem een engel om hem op miraculeuze wijze te bevrijden, met veel liefde en tederheid. De H. Petrus voelt zich omgeven door de goedheid en de barmhartigheid van zijn Meester, maar hij weet dat hij kan falen. Er zijn dus perioden gedurende dewelke bepaalde pausen – zeer weinig in aantal, zeer zelden, in zeer lichte materies – gefaald hebben. Eén enkel ogenblik hebben ze gefaald, met de schrik van het martelaarschap voor ogen, in hun oude dag of in andere omstandigheden. Nochtans nooit in die mate zoals het in onze tijd gebeurt! Maar we weten dat het mogelijk is.

Bekijk het evenwicht dat het Evangelie ons openbaart. In dezelfde perikoop van de H. Mattheüs lezen we vlak na elkaar twee zaken. Eerst krijgt Petrus de wonderlijke belofte dat hij de rots zal zijn waarop de Kerk door de eeuwen heen tot aan het einde der wereld gebouwd zal worden, een rots die de machten van de hel nooit zullen kunnen overweldigen. Het volgende ogenblik, wanneer Jezus ziet dat zijn leerlingen erkennen dat Hij de Zoon van God is, kondigt Hij hen aan dat Hij moet lijden: Ik ben de Zoon van God, Ik ben hier niet gekomen voor geld en eer, maar om een werk te volbrengen dat tegengesteld is aan mijn goddelijkheid, een uiterste vernedering, folteringen, de dood. Beide zaken zijn met elkaar verbonden vermits God niet kon openbaren dat Hij op aarde gekomen was om goed te eten, goed te drinken, allerlei mirakels te doen en zich meester te maken van de aarde in drie minuten. Hij zou dat gedaan kunnen hebben, maar het zou tekort gedaan hebben aan zijn glorie.

Voor Hem die God was, is zijn grote glorie geweest mens te worden en ook gevangene, onwaardig ter dood veroordeeld en gekruisigd. Gestorven, begraven en verrezen, dát is grandioos. De H. Petrus begreep het niet. Met zijn onstuimigheid en, het moet gezegd, zijn natuurlijke hoogmoed – hij persoonlijk is voor zo’n grote carrière weggelegd! – zegt hij: « Nee, Heer, dat niet! ». Daarop laat hij zich door Christus verpletteren en wegduwen tot in de hel: « Vade retro, Satanas ! » Uiteindelijk zal hij Jezus verloochenen. Petrus zal tenslotte inzien dat hij niets is. Christus zal hem vergeven en hem vervolgens herstellen in zijn positie van hoofd van de apostelen, en die waardigheid zal hij behouden. De aardse dingen zijn nu eenmaal zo.

Sommige pausen zijn heilig, anderen zijn schurken of bedorven, en er zijn er zelfs die – wat erger is dan een schurk of bedorven te zijn – in ketterij vervallen. Aan het einde der tijden zal het kwaad uit die hoek komen, niet van elders. De grote Geloofsafval en de tijdelijke triomf ervan in de Kerk kan slechts plaatsvinden als de paus zich er medeplichtig aan maakt, als leider van het verderf. We zijn op dit punt aanbeland met Joannes-Paulus II, maar dit brengt hem niet in de war. We weten dat Jezus houdt van zijn Kerk en dat Hij houdt van zijn vertegenwoordiger, zelfs als die zijn vijand geworden is, en dat Hij niet ophoudt hem bij te staan met raadgevingen – die zijn Plaatsvervanger in de wind slaat. Tot aan de dood van de ketterse paus zal de H. Geest aanwezig zijn, met bijzondere aandacht. God bemint hem met een soort van voorliefde omdat hij zijn vertegenwoordiger op aarde is en als hij zichzelf verdoemt zal dat vreselijk zijn, want hij werd zozeer bemind dat het onbegrijpelijk is. Maar ons zal het niet verbazen want we weten dat het in de H. Schrift staat.

Tegenover het integrisme of het traditionalisme dat de doctrinaire nieuwigheden van Vaticanum II aanvaard heeft, blijven wij in medio Ecclesiæ. We blijven daar in de Waarheid, te weten dat wij de paus erkennen, dat we beloven voor hem te bidden tijdens elke uitstelling van het H. Sacrament, zoals dat gebruikelijk is, en voor al zijn intenties.

Het was noodzakelijk dat Leo II een heilige was om te weten dat het een heilige paus is die in de Kerk de Waarheid hersteld heeft door een paus die zijn plichten niet nakwam in de ban te slaan. Zo is het pausdom onkwetsbaar, is het verheven boven elke kritiek. Mensen zijn zwak, maar het pausdom zet zijn weg verder: « Tu es Petrus », met de correctie van het « Vade retro Satanas ». Ondanks de verontwaardiging en de dwalingen van pater Congar heeft het « Tu es Petrus » het recht over heel Rome te weerklinken en is men het niet moe gehoord, omdat men weet de paus Petrus is. Hij is zwak, maar op het moment dat men weet dat hij zwak is, roept men uit: « Maar gij zijt Petrus en op deze rots... » We helpen hem om trouw te blijven.

abbé Georges de Nantes
homilie voor het feest van de HH. Petrus en Paulus, juni 1993