20 SEPTEMBER 2015
De afgunst en haar remedie, de hoop
DE jaloezie? Dat is de rivaliteit met anderen inzake bezit van goederen, hetzij materiële, hetzij geestelijke. Het is dus de haat jegens de anderen voor eigen baat, om te overheersen, om te bezitten, om buit te maken, wat heel goed doet inzien dat dit het tegenovergestelde is van de naastenliefde. Kortom, het is het egoïsme dat erin bestaat zich te bevrijden van alles wat onze ontplooiing in de weg staat en zich te bekommeren om alles wat ons flatteert, alles wat ons rijker en gelukkiger maakt.
Het is een verschrikkelijk iets jaloers te zijn, maar het heeft ook iets pathetisch. Met iemand die afgunstig is heeft men medelijden: zijn ondeugd is de uitdrukking van een natuurlijke kracht, van een eis van de natuur, van het vlees, het hart, de geest en van heel de mens, een eis die onoverkomelijk lijkt. Dat is de reden waarom de afgunst voor ons een bijna ontembare woede lijkt en, naargelang we toeschouwers of slachtoffers van de afgunst zijn, vinden we ze pathetisch of onverdraaglijk.
Denk eenvoudig aan Phaedra, waarvan gezegd wordt dat het de grootste tragedie is van Racine. De figuur van Phaedra is absoluut hartverscheurend. Als men partij kiest voor haar is men heel de tragedie lang ontroerd, heeft men medelijden met haar die verteerd wordt door het vuur van de afgunst. Maar als je in de realiteit een Phaedra tegenkomt die het op jou gemunt heeft, dan heb je er een geweldige afschuw van. En als je zelf een soort Phaedra geworden bent, dan gruwel je van jezelf en zou je jezelf maar al te graag bevrijden van deze vreselijke ondeugd.
De opgeofferde jaloezie daarentegen (ik zeg niet de afwezigheid van jaloezie), de overwonnen jaloezie, de jaloezie waaraan verzaakt wordt, is een schitterende deugd. Zelfs als het geloof of de godsdienst niet heel duidelijk verschijnen in de literaire werken die de jaloezie beschrijven, dan toch lijkt de persoon die verzaakt heeft aan de jaloezie ons een bijzonder persoon. Ook in deze context raad ik jullie de gedichten en sommige verhalen van Marie Noël aan. Deze dichteres brengt niet aan het licht door welk innerlijk mysticisme zij de jaloezie overwonnen heeft, maar haar deugd en beloning worden als het ware gepostuleerd door haar geschriften. Tot besluit hoopt men dat ze in de Hemel is om beloond te worden voor een dergelijke toewijding voor de anderen, een dergelijke verzaking aan zichzelf. Het is uiterst treffend.
Alvorens toe te komen aan de remedies tegen de jaloezie, en om goed de waarde ervan te begrijpen, moet men overwegen dat er een jaloezie bestaat die normaal is, maar die als een zus gelijkt op de jaloezie die een ondeugd is.
De normale jaloezie is bv. die van de echtgenote die jaloers haar geluk wil bewaren in de exclusieve liefde van haar echtgenoot en die niet duldt dat iemand zich als een rivaal van deze liefde komt aanbieden. Er bestaan dus menselijke liefdes die een groot geluk voortbrengen en die als onze eigendom worden; God heeft het zo gewild. En als het ons bezit is moeten we het verdedigen. Als dit geluk en deze liefde bedreigd lijken, soms door een engheid van denken, dan wordt die persoon gegrepen door een heilige jaloezie. Deze kan fundamenteel goed zijn en toch, door een of andere overdrijving, gelegenheid tot veelvuldige zonde worden en omslaan in een ondeugd.
Vervolgens is er de jaloezie als ondeugd. Dat gaat bv. over de jaloezie van een vrouw tegenover een andere vrouw omdat die laatste te snel geweest is, om het zo te zeggen, en een liefde veroverd heeft die zij had willen bezitten. Helaas! Hoe menselijk is dit alles! Dit begint heel vroeg, bij de jeugdvriendschappen, en kan een uitbreiding nemen die soms leidt tot vreselijke misdaden, misdaden van afgunst. Zolang men deze jaloezie niet aan den lijve ondervonden heeft, begrijpt men werkelijk niet dat, voor zo’n kleine dingen, voor individuen die soms van zo weinig waarde zijn, intelligente wezens in staat zijn tot dusdanige razernij en dusdanige misdaden die hen naar de verdoeming voeren. Maar ook hier zeggen de psycholoog en de moralist niet: « Ik begrijp het niet en ik ga eraan voorbij. » Ze onderzoeken het pathologische aspect en ze zien er het ellendige van in. Ze begrijpen van binnenuit de hartstocht om er een oplossing voor te bieden.
Waar ligt de oplossing?
De diepgaande remedie is de hoop, de theologale deugd van de hoop. Dat is geen retorische truuk van een christelijk prediker, neen, de hoop is het ware antwoord. Alleen weten wij niet precies wat deze deugd inhoudt. Wanneer we ons in een crisis van jaloezie bevinden, is het heel goed mogelijk dat we niet op de gedachte komen de akte van hoop te bidden.
Want in de handboeken en bij de slechte predikers die doordrongen zijn van de filosofie van Emmanuël Kant en het moderne moralisme stelt de inhoud van de hoop niet veel voor. Als je gelooft dat de hoop betekent dat God je hier op aarde de genade zal geven om uiteindelijk naar de Hemel te gaan, hoe wil je dan dat dit je geneest van je afgunst?
Maar wat is de deugd van de hoop dan wél? Hoe kan ze een remedie zijn voor de afgunst? De hoop betekent reeds het geluk van bemind te zijn en te beminnen, en bemind te worden door een Vader. Je zal me zeggen: « Een Vader vervangt geen echtgenoot! En zie nu hoe hij net in het huwelijk getreden is met iemand anders dan mij! » Wacht even! Kalm! Voor het moment is het nodig dat je weet dat je in het leven een Vader hebt, een echte Vader. Het is de Vader in de Hemel die van je houdt, die je geluk wil, die je er naartoe brengt. Zo neemt de deugd van de hoop plots een gestalte aan: die Vader wil je geluk en Hij zal erin slagen je gelukkig te maken. Hier op aarde zal Hij je dusdanig leiden dat je later gelukkig zal zijn.
Dus vanaf nu maakt je leven, met inbegrip van dat dramatisch falen, deel uit van een plan van Hem die meer van je houdt dan wie dan ook, meer dan ooit, en die jou, in deze mislukking zelf, in dit offer zelf, voert naar je geluk. De deugd van de hoop zegt ons dus: we zijn op weg naar een geluk langs een weg die op zich reeds een belofte van geluk inhoudt. In plaats van dus aan die persoon te zeggen: « Je hebt naast je geluk gegrepen, houd je sterk in het ongeluk gedurende de rest van je leven », zeg ik: « Beledig God niet door te geloven dat je naast je geluk gegrepen hebt. Besef dat wat voor jou het geluk leek niet voor jou bestemd was. Besef dat daar niet je ware geluk lag, want Hij die meer dan wie ook van je houdt en die je dus geeft wat voor jou het beste is, heeft dit niet voor je gewild. »
Dat is dus de manier waarop het geluk ons in het dagelijks leven ten deel valt en in het diepste van onze eigen beproeving aanwezig is. En als men dus op dat moment jaloers is op de andere, dan begrijpt men heel goed dat men tekort schiet met betrekking tot de wet van God. Alvorens zelfs tekort te schieten tegenover deze wet, betekent het een tekortkoming in wijsheid. Het is niet wijs, omdat Hij die de Wijsheid en de Goedheid zelf is niets van dat alles voor jou gewild heeft. Dus was het niet jouw goed. Je zal dat later begrijpen.
De persoon die werkelijk de hoop bezit, dat wil zeggen die reeds de weldaad ervaart van de liefde van God en de weldaad van het geluk dat God hem belooft, die reeds een zeker geluk ervaart in die liefde van God en in die belofte van een nog grotere en volkomen liefde in de Hemel, welnu, die persoon heeft de wijsheid te zeggen: « Welja, dat bewijst dat dit niet voor mij was! » en het brengt hem gemoedsrust.
In deze grote beproevingen van het leven, of juister (want men moet toch niet overdrijven) in dat grote lijden van onze menselijke passies, kan men trouwens zien uit welk hout de geestelijke ziel gesneden is, dat wil zeggen welke zijn godsdienst is, welke zijn theologale deugden zijn, welke zijn band met God is; of de catechismus en de deugd van zijn kindertijd degelijk waren dan wel of het slechts een oppervlakkig laagje was dat plots barst en neervalt, waarbij niets anders overblijft dan een heiden en een dier dat enkel dorst naar menselijk, aards, ogenblikkelijk, vleselijk geluk.
Is dit om te wanhopen? Helemaal niet! Want het is op dat moment, door deze beproeving dat God, als een goede Vader en goede Meester, de ziel gaat aansporen om zich los te maken van zijn zuiver menselijke instincten en wijs te worden, zichzelf een beetje beschaving bij te brengen. In plaats van een wild dier te zijn, gaat ze beginnen een zoon, een dochter van God te zijn die haar instincten onder controle heeft.
De positieve hoop is dus God die van ons houdt, die ons geluk wil. Het gaat er bijgevolg niet om ons te zeggen: « Verdroog maar ter plaatse tot aan het uur van je dood! » Helemaal niet! Het is God die je het leven van elke dag schenkt, vol van een diep en groot geluk, die jou je hartstochten op een nieuwe manier doet beheersen en die borg staat voor je geluk, in deze beproeving zelf.
abbé Georges de Nantes
homilie van 5 november 1978