12 JULI 2015

Medelijden van Jezus,
medelijden van Franciscus

JEZUS heeft steeds medelijden gehad met de menigte omdat ze « als schapen zonder herder » waren. In die tijd, na de dood van Joannes de Doper, was Hij de enige goede herder in Israël. Wat doet Hij?

Jezus deed alle steden en dorpen aan waarbij Hij onderricht gaf in hun synagogen, het goede nieuws van het Rijk Gods verkondigde en elke ziekte en kwaal genas. Bij het zien van de mensenmenigte kreeg Hij medelijden met hen, want ze waren moedeloos en teneergeslagen als schapen die geen herder hebben.

Men kan hetzelfde zeggen over onze moderne wereld, over al die massa's mensen die wachten tot men hen het Evangelie komt prediken.

Toen zei Hij tot zijn leerlingen: « De oogst is overvloedig maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst arbeiders in te zetten voor zijn oogst »

Woorden die ons raken en die op dit moment in alle kerken brandend actueel zijn, want onze bisschoppen houden zich bezig met de roepingen. Er zijn er geen meer! Als er geen priesters meer zijn, zullen de volkeren in het meest volledige heidendom vervallen en zullen ze weldra erger zijn dan dieren, zoals de pastoor van Ars zei. We zijn zover.

Jezus heeft zich niet tevreden gesteld met te bidden, maar Hij heeft zijn apostelen doen prediken. Hij heeft hen uitgestuurd zoals een generaal zijn troepen op manoeuvres  stuurt, om te prediken in steden en dorpen waar Hij zelf later zou langskomen.

Nadat Hij de Twaalf bij zich geroepen had, gaf Jezus hen macht over de onreine geesten, zodanig dat ze die konden uitdrijven en elke ziekte en elke neerslachtigheid konden genezen.

Terwijl Hij nog op aarde was, heeft Hij hen de macht gegeven om mirakels te doen. Deze zending heeft Hij als volgt georganiseerd:

Sla de weg naar de heidenen niet in, ga geen stad van Samaritanen binnen; ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.

Terwijl ge op weg zijt, moet ge verkondigen dat het Rijk der hemelen nabij is. Geneest de zieken, wekt de doden op, zuivert de melaatsen, drijft de duivels uit. Voor niets hebt ge gekregen, voor niets moet ge geven.

Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in uw beurs, neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard.

Welke stad of dorp ge ook binnengaat, laat u iemand eerbaar aanwijzen en blijf bij hem tot aan uw vertrek. Als gij het huis binnengaat, begroet het [zegen het]. Als dit huis uw zegen waard is, moge dan uw vrede er op rusten. Als dat niet het geval is, moge die vrede dan tot u terugkeren. Als iemand u niet ontvangt, niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dit huis of deze stad en stampt het stof van uw voeten.

Dat ziet er allemaal vrij vriendelijk uit... Maar luister naar het vervolg:

Voorwaar, ik zeg u: voor het land van Sodom en Gomorra zal het draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor die stad.

Zie, ik stuur u uit als schapen temidden van wolven. Weest dus voorzichtig als slangen en argeloos als duiven. Hoedt u voor de mensen want ze zullen u overleveren aan het sanhedrin, u geselen in hun synagogen. Gij zult voorgeleid worden bij landvoogden en koningen omwille van Mij, om getuigenis af te leggen tegenover hen en de heidenen.

Spreek openlijk, weest niet bevreesd. Niets is immers verhuld dat niet openbaar gemaakt zal worden, niets verborgen dat niet bekend zal worden. Wat Ik u zeg in het donker, zegt dat in het licht. Wat gij in het oor gefluisterd krijgt, verkondigt dat vanaf de daken. Weest niet bang voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden. Weest eerder bang voor hem die en ziel en lichaam kan ombrengen in de hel.

Elke goede prediker vreest God, maar niet zijn tegenstanders. Hij is bevreesd God te mishagen, maar hij vreest niet de mislukking in zijn zending.

Twee mussen kosten toch maar een stuiver? En daarvan zal er niet één op de grond vallen buiten uw Vader om. Bij u zijn zelfs alle haren op uw hoofd geteld. Weest dus niet bang. Gij zijt meer waard dan een hele zwerm mussen.

Alle deze richtlijnen en bedenkingen van Jezus zijn uiterst interessant, want om het even welke priester of christen die ernaar verlangt zijn vurigheid, zijn enthousiasme te delen, botst op dezelfde obstakels. Daarom nemen wij deze raadgevingen van Christus met dankbaarheid in ontvangst.

Als iemand partij kiest voor Mij bij de mensen, zal ook Ik partij kiezen voor hem bij mijn Vader in de hemel. Maar wie Mij verloochent tegenover de mensen, die zal Ik ook verloochenen tegenover mijn Vader in de hemel.

Denkt niet dat Ik op aarde vrede ben komen brengen. Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard. Want Ik ben gekomen om een wig te drijven tussen zoon en vader, tussen dochter en moeder, tussen schoondochter en schoonmoeder; ja, huisgenoten worden vijanden.

Is dat niet actueel?

Wie meer houdt van zijn vader of moeder dan van Mij, is Mij niet waard. Wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van Mij, is Mij niet waard. Wie zijn kruis niet opneemt en Mij niet volgt, is Mij niet waard. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden.

Als men deze woorden overweegt en ze, met de genade van de H. Geest, aanvaardt, wordt men gepantserd, onkwetsbaar voor elke ontgoocheling, elke mislukking, elke verdeeldheid, elke vorm van haat.

Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.

Dat is werkelijk wat de bewoners van onze oude christelijke landen heel goed wisten als ze een priester, en nog meer een missionaris, ontvingen. Dan was het alsof Christus zelf binnentrad. Ze hadden de indruk dat de zegen van God met de priester binnenkwam, en dat was waar.

Wie een profeet ontvangt omdat het een profeet is, krijgt het loon van een profeet, en wie een rechtvaardige opneemt omdat het een rechtvaardige is, krijgt het loon van een rechtvaardige.

Dat was de christelijke gastvrijheid:

Wie één van deze kleinen een beker koud water geeft omdat het een leerling is, Ik verzeker jullie, zijn loon zal hem niet ontgaan.

Van tijd tot tijd denk ik aan mensen die de hel verdienen en dan zeg ik bij mezelf: maar als ze een beker koud water gegeven hebben aan een priester, een missionaris of een arme voorbijganger, dan zal die beker fris water beloond worden. Dus… zullen ze niet naar de hel gaan! Er zal zo weinig nodig zijn om te ontsnappen aan de hel en het eeuwig geluk van de Hemel te verdienen!

abbé Georges de Nantes
uit de conferenties over “Jezus spreekt ons toe in parabels”