8 NOVEMBER 2015

Christen zijn

HET Evangelie van deze zondag waarschuwt ons krachtig voor de Farizeeërs en vooral voor hun religieuze hypocrisie, die God in het bijzonder verafschuwt. Jezus heeft hen gade geslagen en ontmaskerd : « Ze lopen graag in plechtige gewaden rond, laten zich graag groeten op het marktplein, zitten graag vooraan in de synagoge en op de ereplaats bij het feestmaal. Ze eten het bezit van de weduwen op zeggen voor de schijn lange gebeden op... » (Mc 12, 38-40).

De Brief aan de Filippenzen openbaart ons het waarom en het hoe van deze gestrengheid van Jezus tegenover de Farizeeërs. De brief leert ons ook wat voor de Zoon van God zelf de volmaaktheid van de liefde tot God en voor de zondige mensheid inhield : « Hij die bestond in de gestalte van God heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd ; Hij werd gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis. Daarom ook heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen staat, opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader : de Heer, dat is Jezus Christus » (Fil 2, 6-11).

De draagwijdte van die vernedering, van dat lijden, geeft ons tegelijk de omvang aan van onze misdaad en de maat van de liefde van Hem die ze heeft uitgeboet, want zo groot is de verlossende liefde.

Tot welke gedragslijn zal die openbaring ons inspireren ? Wat gaan wij dus doen tegenover die uiting van goddelijke liefde om ons te redden ? Gaan we die redding onbewogen ontvangen, als profiteurs van het Kruis van Christus, terwijl we genesteld blijven in ons comfort, in onze rust, in ons middelmatig leven ? Gaan we er durven van profiteren zonder eraan deel te nemen ?

Moeilijk, want alleen al bij de aanblik van Jezus aan het kruis zijn we ontsteld. Maar als we ertoe komen om vanuit die ontsteltenis het Kruis te beminnen en mee te leven met Jezus, dan komt tussen Hem en ons een medelijden of een sympathie tot stand (de twee woorden drukken hetzelfde uit), wat wil zeggen : lijden samen met. Jullie begrijpen dat het onmogelijk is in de orde van de redding te treden door onbeweeglijk te blijven in kilheid en middelmatigheid. Men kan niet anders dan toetreden tot die grote beweging, dat wil zeggen vertrekken in de voetsporen van Jezus. « Hoc enim sentite, quod et in Christo Jesu », zei ons Sint-Paulus terecht aan het begin van de hymne van de Filippenzen. « Voelt zelf wat in Jezus Christus was. »

De deugd waarover hij ons spreekt, is helemaal niet iets toevalligs zoals men soms gezegd heeft. Het is niet per toeval dat toen Sint-Paulus sprak over de deugd van de nederigheid hij ertoe kwam te zeggen : « Gij, doet Christus na die nederig geweest is », en dat op datzelfde ogenblik in hem het idee opkwam de prachtige hymne te componeren die we deze morgen gelezen hebben. Helemaal niet ! Het is juist omdat dit heilswerk, de manier waarop Christus ons vrijgekocht heeft van onze hoogmoed, deze vernedering geweest is. Als wij dus deelachtig willen zijn aan de gevoelens van het mensgeworden Woord, Jezus in elk stadium van zijn leven, als we de vruchten van het Kruis willen ontvangen en het Kruis van Jezus willen omhelzen, dan rest er ons niets anders dan ons op onze beurt te vernederen.

Jezus, ten volle Koning als Hij was, nam het bestaan van een slaaf aan en werd ter dood veroordeeld. En wij, wij zouden tot de eerste rij willen opklimmen ?

Denk aan de parabel waarin Jezus, met veel fijngevoeligheid, ons aanraadt niet op te klimmen, maar af te dalen tot de laatste plaats. Dat lijkt op een kleine waarschuwing tegen de hoogmoed van de Farizeeën maar het is veel meer de wet zelf van ons bestaan.

Adam heeft zichzelf, in navolging van de slechte engelen, tot God willen maken, van de mens die hij was. Dan is God mens geworden om hem een voorbeeld te geven van wat hij had moeten doen : zich vernederen tot zijn ware positie. « Qui se exaltat humiliabitur, qui se humiliat exaltabitur » (« Wie zich verheft, zal vernederd worden en wie zich vernedert, zal verheven worden »). Hij die zich vernedert, is hij die zich lager acht dan de aarde. We herinneren aan de woorden van E. H. Huvelin die pater de Foucauld zodanig aangegrepen hebben : « Jezus heeft dusdanig de laatste plaats ingenomen dat niemand Hem die nog kon afpakken. »

En dus betekent het Kruis van Jezus omhelzen : afdalen. En men moet het Kruis van Jezus omhelzen om werkelijk ten volle deel te hebben aan de weldaad van de Verlossing. Men kan dat op drie manieren doen : door kleiner te worden ; door zich te vernederen ; door zichzelf te leren verachten, vooreerst voor onze eigen uitboeting.

We bevinden ons daar op de Kruisweg, in een klein straatje van Jeruzalem, en we zien onze Verlosser langskomen. Hij vernedert zich, Hij wordt vertrapt, Hij wordt verpletterd door de last, Hij valt onder de slagen – en dat allemaal voor mij, om me te genezen van mijn wonden, van mijn ziekten, van mijn zonden. Wat zouden we anders doen dan ons nederig bij Hem aansluiten, zoals de heilige Vrouwen, zoals de H. Joannes, dat wil zeggen ons associëren met al zijn lijden, met al zijn vernederingen. « Sicut socii passionum estis, sic eritis et consolationis », zei Sint-Paulus aan de Corinthiërs toen hij over zijn eigen moeilijkheden sprak. « Zoals gij deelgenoot waart in mijn lijden, zo zult gij dit ook zijn in mijn vertroosting. » Ook Jezus zegt het ons.

En vermits we deel willen hebben aan het heil dat Hij ons schenkt, vermits we onze zonden willen laten afwassen terwijl Hij onze misdaden van ons afwast door zijn bloed, door zijn tranen, door zijn zweet, door al zijn lijden, delen ook wij in zijn gevoelens en nemen deel aan zijn Lijden.

 

Jullie zien dus dat het niet is om onszelf te redden, om onze zonden uit onszelf uit te boeten dat we ons onderwerpen aan een of andere boetedoening, dat we deel hebben aan die Kruisweg : dat zou niet volstaan. Maar Hij is het die dat werk doet, Hij is het die onze eigen zonden uitboet op een volmaakt waardige wijze, « de condigno », zegt de theologie, dat wil zeggen : op een aangepaste, onbegrensde manier.

Terwijl Hij dat herstel van onze misdaden bewerkt, is het echter goed dat wij hetzelfde doen, dat we Hem nadoen : dezelfde gebaren, dezelfde handelingen, hetzelfde lijden, al is het dan op een meer symbolische dan daadwerkelijke manier. « De cungruo », zegt de theologie : op een manier die geen reëel effect heeft, maar die toch ontroerend is, die een uitdrukking is van onze goede wil. Dat is de zin van de kleine symbolische penitentie die men ons oplegt als we te biechten gaan. Christus betaalt het losgeld ; en wij van onze kant voegen er onze kleine symbolische obool aan toe, en het is goed dat wij dat moeten doen...

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit een retraite van de communauteit over « Le monastère idéal »