15 SEPTEMBER 2019
De Barmhartige Liefde
van de Goede God voor de zondaars
HET Evangelie van deze 24ste zondag door het jaar is prachtig en nochtans danken we het aan de boosaardigheid en het onbegrip van de Farizeeën, zij die zogezegd de Wet op volmaakte wijze naleven. Jezus plaatst zich op het niveau van zijn tegenstrevers en Hij zal de hypocrisie van hun houding aan het licht brengen. Als het erom gaat een verloren schaap terug te vinden of een geldstuk te zoeken, dan zijn allen verplicht te erkennen dat ze, inderdaad, op zoek gaan naar het verloren voorwerp en zich verheugen wanneer ze het terugvinden. Welnu, waarom dan de Zoon van God verbieden om tegenover de zondaars, de meest verloren mensen, op dezelfde manier te handelen als jullie, Farizeeën, handelen met dieren of materiële goederen?
Doorheen het vernietigend antwoord aan de Farizeeën openbaart Jezus ons het hart van God. Onze God is mens geworden om een nieuw en eeuwig verbond te sluiten met ieder van ons en met de ganse mensheid. Om die reden is ieder van ons het verloren schaap van de Heer en Hij, Gods Zoon, is werkelijk diegene die ons het meest van allen gezocht heeft, het vurigst achtervolgd, het pijnlijkst teruggevonden, het meest uitzinnig gered, het koppigst geduld, het tederst in zijn armen gehouden en tegen zijn Hart gedrukt heeft.
De parabel van de verloren zoon helpt ons om die wonderlijke openbaring van de barmhartige liefde van Jezus te beseffen:
«Een man had twee zoons. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: “Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.” En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
«Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger!”» Dat is wat men het onvolmaakte berouw noemt. Die ongelukkige denkt allereerst aan zichzelf, aan zijn eigen belang, aan het witte brood van thuis en hij vergelijkt het met de eikels die aan de varkens gegeven worden en zelfs daarvan mag hij niet eten.
«Ik wil weer naar mijn vader gaan en ik zal hem zeggen: “Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners.”»
De zoon maakt vooruitgang en zijn ingesteldheid verandert eensklaps in bewonderenswaardige oprechtheid: “Ja, het is waar, ik heb gezondigd tegen U, mijn Vader, maak van mij wat U zal behagen, behandel mij als de geringste van uw dienaren.” Om dit te begrijpen moet men weten dat de grote huizen van die tijd de hele familie onderdak boden, ook het huispersoneel en de landbouwknechten. «Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen.»
Dat bewijst dat deze huisvader elke avond tot aan de poort van de grote boerderij kwam om in de verte te zien of zijn zoon terugkeerde. Het is dus niet de zoon die tot bij zijn vader gelopen is, maar zijn vader die hem van ver bemerkte, werd door medelijden bewogen. «Hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.» Dat spreekt ons over de goedheid van onze hemelse Vader, door Jezus zelf geopenbaard.
«Daarop zei de zoon tot hem: “Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten.” Doch de vader gelastte zijn knechten: “Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren.”» Iedereen moet delen in de vreugde van de vader. «Want zie, mijn zoon was dood en is terug tot leven gekomen; hij was verloren en is teruggevonden!»
Dit zijn eeuwige woorden. De H. Augustinus zegt dat de bekering een veel wonderlijker mirakel is dan de verrijzenis van een dode.
«Zijn oudste zoon was op het veld.» Ziedaar de Farizeeën voor wie Jezus in parabels spreekt. Met de figuur van die oudste zoon hebben ze heel goed begrepen dat Jezus over hen spreekt.
«Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: “Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.”»
De knecht heeft slechts de goede gezondheid opgemerkt, maar voor de vader is het iets anders: de bekering van zijn zoon, zijn eeuwig heil was in het spel.
«Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: “Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten!”»
Wat zal zijn vader nu zeggen? Die oudste zoon woedend verwerpen? Hem vervloeken? Neen. Zijn vader zegt hem: «Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden!»
Jezus geeft ons een morele les over de predestinatie: een vreesaanjagend probleem dat opgelost wordt door vertrouwen in de barmhartigheid van onze hemelse Vader, en nog op meer overtuigende wijze omdat Jezus op aarde gekomen is om ons de gevoelens van Onze Vader in de Hemel te openbaren en omdat Hijzelf als de goede herder is die op zoek gaat naar elke ziel die dreigt verloren te gaan.
Hoe rijk is deze parabel en hoezeer toont hij ons dat welke ellendingen we ook zijn, als de nederigheid op een dag een diepte graaft in onze ziel, dan zal de genade van God onverwijld bezit van haar nemen.
abbé Georges de Nantes
uit de reeks conferenties over de parabels