8 NOVEMBER 2020
De parabel van de wijze en de dwaze maagden
DE parabel van de wijze en dwaze maagden is een bijzondere tekst van het Evangelie waarin Jezus zich voorstelt als de Bruidegom van de Maagden, de Bruidegom van gans de mensheid. Hij openbaart ons op die manier dat we geroepen zijn met Hem een innige, zeer diepe en eeuwige band te onderhouden.
Dit geeft ons reeds stof tot nadenken : de mystieke eenheid van de Kerk en van elk van onze zielen met hun Bruidegom, Jezus Christus, mens geworden Zoon van God, wordt door deze allegorie van het bruiloftsfeest uitgebeeld.
God schiep de mens als man en vrouw opdat iedere mens in zijn lichaam, verbeelding, hart en verstand die oproep tot echtelijke vereniging zou voelen. Of hij nu hierop antwoord geeft met zijn lichaam of zijn lichaam opoffert om die eenheid geestelijk te ervaren, iedere mens is min of meer door zijn lichamelijke ervaring, door zijn ervaren van de grote menselijke passies geroepen om deel uit te maken van dit mysterie van eenheid van man en vrouw. God heeft deze eenheid in het leven geroepen om ons een beeld te geven (hoe onvolmaakt ook, toch is Hij het die dit beeld gekozen, opgevat heeft) van wat Hij met ieder van onze zielen wil bewerken.
Daarom kunnen we allemaal inzicht in deze parabel krijgen. God heeft alle mensen, in het bijzonder allen die gedoopt zijn, geroepen om de verhevenheid te ervaren van de omhelzingen van Gods Zoon, geestelijke omhelzingen die duizendmaal inniger, vuriger en meer vervuld zijn van kennis en liefde dan de lichamelijke omhelzingen. Dat is het wat het best de zaligheid van de Hemel voorstelt : dat innerlijk leven met God, van hart tot hart, waardoor men met Hem nog maar één enkel hart vormt, naar het beeld van het Hart van de H. Maagd Maria en van Jezus.
Welnu, in deze parabel wordt ons getoond dat sommigen op tragische wijze uitgesloten worden omdat de deur gesloten is voor hen die te laat komen ; en als ze aankloppen, krijgen ze als antwoord : « Ik ken u niet ! ». Vreselijk woord van God !
Dat staat ons toe een bezwaar te weerleggen dat ons ingegeven wordt en in staat is ons denken te vertroebelen, namelijk : waarom hebben die wijze, blijkbaar zo heilige maagden uit naastenliefde niet hun olie gegeven aan hun metgezellen ? Men kan niet stuntelig antwoorden dat er niet genoeg olie was, want dan kan men zeggen : zouden we niet de liefde kunnen opbrengen onze plaats aan iemand anders af te staan ? Zouden we onze klaargemaakte lamp in een gebaar van naastenliefde niet kunnen geven aan een ander ?
De parabel doet ons resoluut afzien van die ogenschijnlijke naastenliefde en onthult ons in welke mate onze bovennatuurlijke bestemming centraal moet staan in ons leven : we kunnen onze plaats niet afstaan aan iemand anders. Allereerst omdat het ons niet is toegestaan, want Christus roept ons niet als gemeenschap, maar ieder bij zijn naam ; de Goede Herder roept elk van zijn schapen, elk van zijn lammeren bij hun naam. En iedereen die zo geroepen wordt, moet persoonlijk antwoorden en kan zijn plaats niet afstaan aan een ander, zelfs niet onder het voorwendsel van naastenliefde ; hij heeft daartoe niet het recht ! Hém verwacht Christus, hém heeft Christus gekozen en niemand anders.
Maar er is meer : de aantrekkingskracht die Jezus Christus op ons uitoefent en de liefde die we voor Hem hebben, zorgen ervoor dat we hieraan niet kunnen weerstaan en dat geen enkele liefde voor onze naaste, zelfs niet die voor onze vader, onze moeder, onze broer... voorrang kan krijgen op die liefde. Het gaat om een soevereine aantrekkingskracht. Dat is zeker het geval als het gaat over de vereniging met Christus, mens geworden Zoon van God. Wie zou ons kunnen doen afzien van dit elan ?
Dat is de lering van deze parabel. We kunnen hem proeven, erover mediteren, ons hart ermee vervullen in de communie die juist de ware, echte, substantiële voorafbeelding is van die mystieke bruiloft die ons voor de Hemel beloofd wordt.
Als we de bovennatuurlijke wijsheid bezitten die door het ware geloof geschonken wordt en als we de gewoonte hebben de dingen van God te beschouwen zoals ze het verdienen, zullen we zien dat God meer dan al de rest het solide, reële, ware Wezen is. Vergeleken met het volmaakte wezen dat God is en vervolgens met wat de engelen en onze zielen zelf zijn, zijn de stoffelijke dingen slechts een illusie. Het is de materie die een illusie is en het is het goddelijk Wezen dat de meest verheven realiteit is.
Bijgevolg is de lichamelijke, de stoffelijke eenheid die tot stand komt als mensen elkaar omhelzen slechts een illusie vergeleken met de innerlijke vereniging van onze geest met de goddelijke Geest. Laten we naar de goddelijke Bruidegom toegaan om met Hem de zaal van het bruiloftsfeest binnen te gaan en voor eeuwig te genieten van zijn omhelzingen en liefde.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 21 januari 1987