11 OKTOBER 2020

Wat betekent de parabel van het bruiloftskleed?

DE parabel over het bruiloftskleed die de Kerk ons vandaag ter overweging aanbiedt, is een allegorie van het drama dat zich afspeelt in Jeruzalem en plaatst ons in een tragische context. Omdat we in een wereld leven waarin zich dezelfde tragedie herhaalt – een nieuw soort rituele moord op Christus begaan door alle atheïsten – nemen we de zaak ernstig. Al de mensen die uitgenodigd waren op de bruiloft waren rijk en geleerd. Het gaat hier vanzelfsprekend om de Sadduceeën, de Farizeeën, de Wetgeleerden, de Schriftgeleerden, die zodanig trots waren het uitverkoren volk te zijn dat ze van Christus geen enkel onderricht duldden en reeds tegen Hem gekeerd waren, opstandig sinds verschillende maanden of jaren, vastbesloten Hem te doen sterven.

Deze mensen, die de godsdienst zo hoog in hun vaandel droegen, werden in hun dagelijks leven opgeslorpt door huwelijken, het kopen van velden en duizend en een andere zaken die al hun aandacht opeisten. Naast hun belangrijke bekommernissen en grote hoogmoed vindt men hieraan verbonden de passies van het vlees: dat vormt één geheel zodanig dat die mensen doof blijven voor de oproep van de Koning, voor de uitnodiging van de dienaars. Ongelukkig genoeg zijn ze op weg naar hun verdoemenis.

Maar laten we veeleer bekijken wat dat mysterieus bruiloftskleed is. Natuurlijk kan men zeggen dat het om het doopkleed of de staat van genade gaat. Het is ook het Geloof, de Hoop en vooral de Liefde. Maar zou men ook niet kunnen zeggen dat het om de goede wil, de goede geest gaat?

Inderdaad, er zijn twee soorten mensen: enerzijds zij die een goede geest, een goed hart hebben en anderzijds zij die een slechte geest, een slecht hart bezitten. In het gewone taalgebruik betekent dat heel wat zeer begrijpelijke dingen.

Eigenlijk moet deze parabel gezien worden in het licht van de andere parabels om hem te begrijpen. In de parabel van de wijnbouwers die we afgelopen zondag overwogen ziet men de goede arbeiders en zij die verbitterd zijn. Een populair schilderij beeldt de rij arbeiders uit die aanschuiven om hun loon te ontvangen. Men ziet er een die weggaat met zijn loon en hij heeft een verbaasde en vreugdevolle glimlach; men ziet zijn stralend gezicht en hij toont duidelijk zijn denarie opdat men het zou verstaan. De anderen die na hem komen, bekijken hem laatdunkend. De vreugde van de ene staat in contrast met de woede en jaloezie van de anderen. Men toont door zijn gelaat wat men is: dat is het bruiloftskleed. Men ziet het aan iemands houding, aan iemands blik. God helpe ons dat we een blik hebben van hoffelijke genodigde, minzaam, dankbaar om de genade die ons gegeven wordt, een eerlijke blik.

We zien dat in de parabel van de Verloren Zoon, die zich zeer slecht gedragen heeft tot hij niets meer te eten had en dan terugkeert naar het huis van zijn vader. De oudste zoon onthaalt hem heel slecht. De Kerkvaders hebben gezegd dat de oudste zoon het joodse volk voorstelt dat door vervloeking achtervolgd wordt: hij schiet tekort in liefde en trouw aan zijn Vader en hij aanvaardt de terugkeer van de jongste zoon niet. De jongste zoon, dat zijn de niet-Joden, de heidenen, de afgodendienaars die aankomen, met zonden beladen, maar die een goed hart hebben en voor wie de Vader zijn feestmaal houdt.

De oudste zoon heeft geen bruiloftskleed. Om te beginnen weigert hij de eetzaal binnen te gaan, dat is duidelijk; en als hij zou binnengaan, dan zou dat gebeuren zonder zijn handen te wassen. Hij is thuis en alles wat zijn vader toebehoort, behoort hem toe, alles wat hem toebehoort, behoort zijn vader toe sinds de verdeling. De andere heeft zijn deel gehad, hij heeft alles verkwist, hij heeft niets meer. Hij heeft op niets meer recht. Dat is de slechte geest.

In elke gemeenschap, in elke familie en in de Kerk bestaan steeds mensen met een goede ingesteldheid, volgzaam, aangezet tot het goede door een blijmoedig karakter; en zelfs als ze doen alsof ze niet jaloers zijn, alsof ze tevreden zijn met hun situatie, dan is dat “doen alsof” geen hypocrisie, het is niet om te misleiden, maar omdat ze dergelijke gevoelens niet willen hebben, omdat ze er niet van willen weten. Ik zeg dikwijls dat wat belangrijk is om aangenaam te zijn voor zijn naaste de gelaatsuitdrukking is, ondanks innerlijke stormen. Het zijn niet de innerlijke stormen die vrucht afwerpen in een door de erfzonde verdorven, ontaarde natuur die in sommigen harder kan roepen dan in anderen, minder gemakkelijk te bedwingen is, maar waar het op aankomt is de wil. Ik wil glimlachen, aangenaam, loyaal, goedgezind zijn. En deze houding weerspiegelt als het ware het bruiloftskleed.

Mocht de H. Maagd Maria, die de duif van de H. Geest is, ons een mooi kleed geven, even wit als het hare, zodat we toegang krijgen tot de feestzaal van de bruiloft van het Lam, om  door onze goede wil, onze goede geest vanaf nu al deel te hebben aan het eeuwig leven dat begint op de dag van het doopsel en nooit zal eindigen, nooit, nooit.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 6 oktober 1991