23 AUGUSTUS 2020
Kerk van Petrus, trouwe Kerk
TE Caesarea werd Petrus door God geïnspireerd om als eerste zijn geloof in de goddelijkheid van Jezus te belijden. Daarom heeft Christus hem aangesteld als hoofd van zijn Kerk, zijn plaatsvervanger op aarde, de Koning-Hogepriester van een nieuwe gemeenschap, de Kerk. Omdat zij eerst het Koninkrijk Gods gezocht heeft, bracht zij bovendien de grote beschaving voor de vrijgekochte mensheid. Nu we niet meer beseffen wat het betekent deel van haar uit te maken is het goed om te herinneren aan de beginselen van onze Kerk zoals vastgelegd door de H. Petrus en zijn opvolgers, die eerder trouw aan Christus dan aan de mensen waren.
Wijs begint de catechismus met het definiëren van de door Jezus Christus op de H. Petrus en de apostelen gebouwde Kerk. Tot leven gewekt door de H. Geest op de dag van Pinksteren als een tegelijk menselijke en goddelijke instelling, sociaal, zichtbaar, hiërarchisch lichaam, is zij opgericht om zich uit te breiden tot aan de uiteinden van de aarde en te blijven bestaan tot aan het einde van de wereld. Zo weet men waarover men spreekt!
De Kerk is «Jezus Christus verspreid en meegedeeld», schreef Bossuet in een schitterende formule.
Deze gemeenschap brengt haar leden tot haar leven, «bovennatuurlijk» leven, leven van goddelijke genade, door het geloof in Jezus Christus en het doopsel. Zo vormt zij wezenlijk een nieuw volk. Niet wij zijn het die de Kerk uitvinden en bouwen… Het is de Kerk die ons voortbrengt, het leven geeft en naar het eeuwig leven leidt.
Deze «heilige natie», geboren uit de gekruisigde Jezus, heeft haar heilige stichters: de apostel Petrus en de Twaalf van wie hij de Prins, het Hoofd was. Aan hen gaf Jezus de H. Geest en alle macht om zijn volk en de schapen van zijn kudde in zijn navolging en Naam te onderrichten, te heiligen, te besturen. Hij zal met hen blijven tot aan de voleinding der tijden en daarom zullen de «poorten van de hel» zijn Kerk niet overweldigen.
De Paus en de bisschoppen, die respectievelijk de H. Petrus en de apostelen opvolgen, genieten niet van alle gaven die de H. Geest deze laatsten had geschonken om de Kerk te stichten. Maar ze erven minstens hun essentiële, overdraagbare bevoegdheden.
De macht om de goddelijke Openbaring te onderwijzen, een Openbaring die werd afgesloten bij de dood van de laatste apostel, in een strikte maar relatieve onfeilbaarheid, gegarandeerd door de hulp van de H. Geest, namelijk een onfeilbaarheid die beperkt is tot een object en tot precies afgebakende vormen.
De macht om de huidige en toekomstige leden van de Kerk het leven te geven en te heiligen door de sacramenten, toegediend op een geldige en effectieve manier met eerbied voor de materie en de vorm die op goddelijke wijze zijn ingesteld.
Tenslotte de macht om het volk van God te regeren en te oordelen volgens de kerkelijke instellingen bepaald door Christus en de apostelen, die de heilige en onhervormbare katholieke traditie van de katholieke christelijke gemeenschap uitmaken.
De Kerk, het volk van God dat door de H. Geest leven heeft, bezit zichtbare tekenen van haar goddelijke oorsprong en stichting. Zij schittert door haar vier kenmerken of volmaaktheden die enkel van God kunnen komen en haar alléén toebehoren, en waaraan allen moeten erkennen dat zij de Ark van de redding is van elke persoon en van alle volkeren. Deze kenmerken zijn:
«De Rooms-katholieke Kerk is één, omdat de christenen die haar samenstellen dezelfde waarheden geloven, dezelfde sacramenten ontvangen en gehoorzamen aan hetzelfde Hoofd, de Paus.
– Zij is heilig, omdat haar stichter heilig is, zijn leer en zijn sacramenten heilig zijn en omdat zij altijd heiligen gevormd heeft.
– Zij is katholiek, omdat zij gevestigd werd voor alle mensen van alle tijden en alle landen.
– Zij is apostolisch, omdat zij als eerste leiders de apostelen heeft gehad, bestuurd wordt door hun opvolgers en omdat ze de leer van de apostelen gelooft en onderwijst.»
«Buiten de Kerk is er geen redding mogelijk»: dit motto is een zekerheid, die geldt voor al degenen die de Kerk voldoende gekend en benaderd hebben, maar weigerden binnen te gaan, zich van haar hebben afgescheiden of zich hebben zien uitsluiten door hun ketterij, schisma of ergerniswekkend gedrag.
Dit motto geldt echter nog veel meer, ook al is het onzichtbaar voor onze ogen, voor de talloze menselijke wezens die lid van de Kerk zijn geworden door hun innerlijke bekering tot God en die, langs ons onbekende en buitengewone paden, de gaven van de H. Geest ontvangen. Deze mensen hangen vol enthousiasme de Kerk aan van zodra zij haar hebben leren kennen en tot bij haar zijn gebracht.
Zo is de katholieke Kerk de Moeder en de Middelares van alle verlosten, naar het voorbeeld van de Heilige Maagd Maria die er zelf de eerste Moeder en Middelares van is.
Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit «Heel onze godsdienst»