19 JULI 2020
De ware naastenliefde
DE parabel van de goede tarwe en het onkruid die de Kerk ons vandaag laat overwegen schijnt gelijk te geven aan het katholiek-liberalisme dat beweert dat men binnen de Kerk om het even welk gedachtengoed, om het even welke moraal moet tolereren omdat de liefde van Christus vereist dat het juiste, het valse, het goede, het slechte samen opgroeien en men aan God de zorg overlaat te oordelen aan het einde van de tijden.
Als we in naam van deze parabel uit het Evangelie zo handelen, zullen we omkomen! Want er bestaan verschillen en verdeeldheid die onaanvaardbaar zijn in een land, in een gezin, in de Kerk. Jullie horen spreken over de evangelische naastenliefde alsof het ging om het respect voor alle soorten meningen, alle soorten van gedrag, alle houdingen. Men moet echter weten dat de Kerk, de laatste jaren buiten beschouwing gelaten, deze parabel nooit zo geïnterpreteerd heeft.
Ziehier het onderscheid dat ons uit de moeilijkheden zal helpen en ons de goede interpretatie zal geven: het slechte uit zich in twee vormen.
Er is het verstandelijk slechte, het objectief slechte, het slechte van de situatie waarvan men zich niet wil losmaken.
En er is het slechte van de wil, het slechte van de zwakheid, de lafheid en het gedrag.
Het slechte dat te maken heeft met de vrijwillige beslissing van het verstand noemt men ketterij, schisma, schandaal! Het zijn objectieve dingen waaraan het individu koppig vasthoudt door een zeer duidelijke, unanieme beslissing van verstand en wil. Dat kwaad kan geen enkele maatschappij tolereren. Daarom is de Kerk vergeleken geweest met een net waarin goede en slechte vissen zitten. Aan de deur zet men de ketter, de schismatiek, de publieke zondaar, dat wil zeggen hij die aanstoot geeft en volhardt in een gedrag dat voor iedereen verwerpelijk en aanstootgevend is. Zo iemand kan men niet langer dulden in de gemeenschap van de Kerk, hij is zoals de slechte vis in de parabel van het sleepnet.
In de Kerk zijn er mensen die zichzelf moeten bijsturen of vertrekken. Niemand kan God behagen dan in het geloof. Als jullie niet meer geloven, moeten jullie uit de Kerk gezet worden. De Kerk kan niemand dulden die openlijk tegen God is en Hem openlijk en koppig ongehoorzaam is.
Daarentegen echter moet de Kerk zeer verdraagzaam zijn tegenover mensen die gebreken hebben, die ons niet aanstaan omdat ze de dingen niet op dezelfde manier zien als wij. Er is dus een heel ander domein, dat van de meningen, de gedragingen, de menselijke zwakheid. We zijn niet allemaal heiligen!
Dat laat ons toe te zeggen dat de Kerk enerzijds onwrikbaar is ten opzichte van hen die tegen God in opstand gekomen zijn en dat zij anderzijds ons allen een grote wederzijdse liefde kan vragen, omdat ze ons belooft dat zij die ze bewaart in haar schoot goedheid, barmhartigheid, medeleven en achting waard zijn als mensen van goede wil.
Op die manier moeten in een gezin de ouders en de kinderen elkaar dulden en beminnen ondanks hun gebreken. In het vaderland moeten bestuurders en burgers elkaar dulden ondanks hun fouten en soms ondanks hun sterk afwijkend gedrag. En vergeven en nogmaals vergeven. Maar er zijn bepaalde dingen die de grondvesten zelf van de maatschappij aantasten en die men niet kan dulden.
Laten we goed in gedachten houden dat er een grens is, een rode grenslijn die men nooit mag overschrijden. Als we die overschrijden, zullen we de excommunicatie of uitsluiting verdienen, uit het gezin, uit de samenleving en vooral uit de Kerk. Het is een afscheuring die God als door Hem voltrokken ziet! Maar binnen de perken van die rode grens, wanneer de een of andere persoon ons zwaar valt, moeten we van hem houden als van een broer, voor hem bidden, hem steunen, helpen in het goede opdat hijzelf ons vergeeft, ons verdraagt en ons aanspoort tot het goede, zodanig dat liefde en vrede kunnen voorbestaan in onze Kerk, in ons land en in onze gezinnen.
Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 8 februari 1981