7 JUNI 2020
«De Vader en ik, wij zijn één»
JEZUS is het die ons geleerd heeft dat we een Vader in de Hemel hebben. Op een dag hebben de apostelen Hem gevraagd hen te leren bidden. Ze hebben gezien hoe Hij de ogen opsloeg naar de Hemel en zei: «Wanneer ge bidt, zegt dan: Onze Vader die in de hemelen zijt…» En Hij heeft hen gezegd dat ze gehoord zouden worden: «Uw Vader die in het verborgene is, zal u in het verborgene zien bidden.»
En toen Jezus hen gezegd heeft: «De Vader en ik, wij zijn één», en ook: «Wie Mij ziet, ziet de Vader», heeft Hij hen geopenbaard dat God Vader was in alle eeuwigheid, dat Hij zijn eigen Vader was nog voor onze Vader te zijn; nog voor ons te scheppen brengt God zijn Zoon voort; dat is het geheim van zijn innerlijk leven. Als Hij zo’n goede vader voor ons is, is dat omdat hij Vader is in het diepste van zichzelf, sinds altijd. Het is iets wat geen enkele filosoof had kunnen bedenken. Maar de openbaring van het Oude Testament liet het reeds doorschemeren. In het aards paradijs sprak God vertrouwelijk met Adam en Eva, als een Vader met zijn kinderen aan wie hij genadevol het leven had geschonken. Maar na de ernstige ongehoorzaamheid van de erfzonde heeft Hij hen weggejaagd, zoals een vader rechtvaardig zijn kinderen straft.
Wanneer Jezus geboren wordt, begint Hij zijn leven te Nazareth, als een kind waarvan niemand weet dat het uit God geboren is, dat het de Heilige Gods is, behalve de H. Maagd Maria en Sint-Jozef. En als hij zijn openbaar leven begint, laat het woord van zijn Vader zich horen vanuit de Hemel: «Dit is mijn Welbeminde Zoon, in wie ik al mijn behagen stel», terwijl Gods Geest als een duif op Hem neerdaalt. Het woord van de Vader openbaart ons dat er tussen de Vader en Jezus een liefdevolle band bestaat en de duif is de uitdrukking van die liefde; het is de goddelijke overvloed, de goddelijke uitstraling, de liefde van God die uitgaat van de Vader en van de Zoon en die, omdat het de liefde van God is, er onophoudelijk naar terugkeert.
We hebben dus God als Vader op een onrechtstreekse, adoptieve manier, terwijl anderzijds Jezus de enige Zoon van God is. En waarom dat niet geloven? Hij sterft terwijl Hij dat zegt en omdat Hij het zegt en om te getuigen van zijn gehoorzaamheid aan de Vader tegenover zijn vijanden, de Joden, die van hun kant beweren dat God geen Zoon heeft! Maar heel de H. Schrift zegt het tegenovergestelde!
Vader en Zoon zijn ÉÉN: de Zoon is het Woord van zijn Vader en dat Woord omvat heel zijn wezen en wijsheid. Maar die dualiteit van Personen, Vader en Zoon, is zo’n mirakel van eenheid, zo’n wonder dat dit wonder een getuige uitstraalt van hun eenheid, van de vreugde van hun eenheid: de H. Geest. Zo openbaart God ons dat in Hem niet alleen een zoon bestaat, die zijn wijsheid is, die zijn woord verkondigt en herhaalt, maar dat er ook nog een overvloed, een vreugde, een uitstraling is waardoor Vader en Zoon de nood voelen te zeggen: «Onze liefde». Zoals een man en een vrouw die veel van elkaar houden ertoe komen te zeggen: «Onze liefde». Het is als de projectie van hun twee harten… in een derde hart. Ze staan zo in beschouwing van hun liefde. Maar de liefde die ze zo voor elkaar hebben heeft slechts één doel: terug te keren naar hen.
De Persoon van de H. Geest, dat is de liefde. Vader en Zoon zijn, in alle eeuwigheid, de ene in de andere, in verrukking. Deze verrukking is als een grote stormwind die zich losmaakt uit dit brandpunt zoals de miljarden calorieën die de zon in het heelal uitstort. De uitstraling van de Vader en de Zoon is de H. Geest. De openbaring leert ons dat het een Persoon is gelijk aan de Vader en de Zoon, maar omdat Hij de uitdrukking is van hun liefde keert Hij alleen maar terug naar hen. De H. Geest wil zich alleen maar storten in de Vader en de Zoon van wie Hij de vreugde is. En in onze harten ontsteekt Hij het vuur waarvan Hij brandt en Hij brengt ons noodzakelijkerwijze terug tot de Vader en de Zoon van wie Hij uitgaat en naar wie Hij terugkeert.
Als we de Drie goddelijke Personen, Vader, Zoon en H. Geest, beschouwen dan begrijpen we dat Zij in alle eeuwigheid leven vanuit een diepgaande eensgezindheid. Ze wisselen hun Wezen uit, dat wil zeggen hun gedachten, hun wil, en komen elkaar tegemoet in hun verlangens, in een streven naar wederzijdse welwillendheid. En ze verlangen ernaar ons door het gebed op te nemen in die stroom van onophoudelijke, allesomvattende liefde die hen in alle eeuwigheid verenigt. We zijn geschapen om met de goede God, de H. Maagd Maria, de engelen en de heiligen in de Hemel een onophoudelijke uitwisseling van liefde in stand te houden.
broeder Bruno van Jezus-Maria
uittreksels uit twee homilieën (7 juni 2009 en 21 juli 1993)