ZONDAG 19 april 2020
Jezus, mijn redder en mijn God, ik wil U zien!
OJezus, geliefde Meester, is het om me te troosten dat U op een dag zei tot hem die zijn hand legde op de wonde van uw hart: «Thomas, zalig die geloofd hebben zonder te zien»? Of is voor mij die minder vreugdevolle weg verdienstelijk die van geloof naar zien gaat, is hij zekerder dan die andere, die van de vreugde van het zien naar het geloof voert? Het is niet zeker dat ik door te zien tot geloven zou gebracht worden! En als ik treur omdat ik U nog niet zie, o mijn Redder, is het dan niet zo dat ik U reeds bezit, dat ik van U hou omdat ik U bezit, dat door U te beminnen ik naar uw blik verlang, naar het geluid van uw stem en uw zuivere kus?
Dat terwijl Simon U bij zich ontving, maar niet uw hart begreep, terwijl Pilatus zag hoe mijn Jezus gegeseld werd, bloedde, naakt was, man van smart en goedheid was, zonder die heerlijkheid te ervaren die van Hem uitstraalde. De soldaten raakten U aan met hun handen die U knevelden, sloegen, maar de vuist die U de neus brak besefte niet dat zijn Heer door diezelfde aanraking zijn misdaad uitboette. Reeds zijn wij gelukkig omdat we gespaard gebleven zijn voor de ergste verblinding, die van de ogen die keken zonder te zien, van de handen die betasten zonder te beven, van de oren die er niet in slaagden door het geluid van de stem het kloppen van het goddelijk Hart te ontdekken! Oneindig wijze Meester, U hebt terecht gezegd: het vlees dient tot niets.
En toch bent U mens geworden met het oog op dat contact in het vlees, U die ook zou verklaren dat we maar zouden kunnen leven van uw leven door uw Vlees te eten en ons dronken te maken met uw Bloed. Het is een groot mysterie en mijn geloof is te zwak. Want ik zie, ik raak aan, ik ga zover dat ik in mij, door een onnoemelijke eenwording, uw Lichaam, uw Bloed, uw Ziel en uw Godheid ontvang onder de gedaanten van brood en wijn!
Deze gedaanten zelf zijn de Uwe, zoals destijds de blonde kleur van uw haar en het zeldzame blauw van uw ogen, o zoon van David, o mijn Brood en mijn Wijn, mijn vreugde, mijn kracht, schittering van mijn leven, mijn Redder en mijn God! Geef mij een overmaat aan geloof opdat ik, terwijl ik U aanschouw in mijn priesterhanden, U werkelijk zou zien! Opdat ik, wanneer ik U uitdeel aan de kinderen van de Kerk, U werkelijk ontdek! Opdat ik, als ik U ophef in de monstrans, reeds in die voelbare Aanwezigheid uw Heerlijkheid aanschouw, die welke U, Enige Zoon van God, ontvangt van een Vader vol genade en waarheid.
Ik geloof, Heer, maar vermeerder mijn geloof en mijn geloof zal me, doorheen tekenen en mysteries, het wezenlijke laten zien dat onzichtbaar is voor de ogen. Ik zal naar de zekerheid van het geloof toegaan en me verwijderd houden van de valstrikken van het gevoel. Ik zal alle verdiensten bekomen van hen die geloven zonder gezien te hebben en die, van het geloof tot het geloof, van helderheden in helderheden, hun weg voltooien naar de gelukzalige Aanschouwing van een eeuwige Communie. U zien, U aanschouwen, me meer en meer voeden met de schoonheid van uw Gelaat, de tederheid van uw stem, de diepe wijsheid van uw woorden, beminnen in een gelukkige toestand van aangezicht tot Aangezicht: dat is mijn verlangen.
Maar als ik, om dat te bereiken, geheel mijn leven moet voortschrijden beroofd van het geloof en in de duisternis, dan wil ik, door zo de innerlijke blik te versterken, Heer, dat U me verborgen blijft onder de sluiers van uw eucharistisch Lichaam en uw mystiek Lichaam tot aan de gelukzalige dag waarop ik, met de ogen van het verstand en van het lichaam, U eindelijk zal zien!
Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de Page Mystique nr. 7