22 MAART 2020
De historische context
van het mirakel van de blindgeborene
WE zijn aanbeland bij de derde etappe van het, zo korte, openbaar leven van Jezus. Zijn eerste prediking in Galilea is, na een moment van enthousiasme, op een mislukking uitgelopen. Na de geloofsbelijdenis van de H. Petrus te Caesarea wijdt Jezus zich toe aan de vorming van zijn apostelen en kondigt Hij hen tot driemaal toe zijn Lijden aan. Hij wil hen voorbereiden op dit drama, hen binnenvoeren in het begrijpen van dit mysterie van verlossing. Maar ook hier is het een mislukking, of tenminste een voorlopige mislukking; oren en harten van de apostelen blijven gesloten voor een dergelijk perspectief; tot aan het einde zullen ze met elkaar twisten over de postjes als minister in het nieuwe Koninkrijk... Wanneer ze gevormd zullen worden in genade, met Pinksteren, zullen ze erop staan dat de evangelisten niets weglaten van dat weinig vleiende verleden... Gelukzalige nederigheid die waarachtig is, want het is heel juist dat Jezus omringd was met dappere, maar armzalige apostelen.
En tegen die ultieme confrontatie met de godsdienstige overheden van Jeruzalem voelden ze zich helemaal niet opgewassen. Het is om het zo te zeggen Jezus alleen die zijn vijanden het hoofd zal bieden. Voor een keer sluit die lafhartigheid van de apostelen aan bij de diepe betekenis van de gedachten en handelingen van Jezus. Als Hij bij zijn opdracht te Jeruzalem zijn apostelen en de meerderheid van zijn leerlingen achter zich laat, dan is dat omdat Hij zich voor alles wil openbaren als Zoon van God, uit de Hemel gekomen. Het was dus niet het moment om zich het etiket van Galileeër op te kleven en streekgebonden gevoelens aan te wakkeren op een ogenblik waarop Hij de zielen van de elite van Jeruzalem wilde optillen tot de erkenning van hun Messias. Jezus, Zoon van God, was geen Galileeër of Judeeër: Hij kwam van bij de Vader en, steeds in de schoot van de Vader gebleven, zal Hij daar ook terugkeren. Hij alleen kon in waarheid zeggen: «De Vader en Ik, Wij zijn EEN.»
Het zijn de hoofdstukken 7 tot 11 van de H. Johannes die ons gedetailleerd die vreselijke discussies verhalen. Het zijn bliksemschichten van goddelijk licht die Farizeeën en Sadduceeën in verwarring brengen: «Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, nog voor Abraham bestond, ben Ik.» En de Farizeeën, die stenen aan het verzamelen waren om Hem te stenigen, vielen onder de hamerslag van die openbaring: «Jullie hebben als vader de duivel en jullie verkiezen te volbrengen wat zijn verlangens zijn.»
Het goede volk van Jeruzalem staat verbijsterd: «Nooit heeft een man gesproken zoals deze man!» En om die reden «geloofden velen in Hem.» Men voelt het hart van Jezus bonzen bij deze onenigheden die zijn leven op het spel zetten, want Hij probeert nog steeds zijn tegenstanders te raken, hen te overtuigen van hun ongelijk: «... ook al zoudt gij Mij niet geloven, gelooft in deze werken en weet eens en voorgoed dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader.»
«Deze werken», dat zijn de mirakels. Hij zal onder hun ogen de blindgeborene genezen. Dat tafereel is een levend schilderij van Jeruzalem, uit het leven gegrepen, buitengewoon actueel en waarachtig. Dat mirakel is zo wonderlijk dat de Farizeeën zelf verdeeld zijn, maar het is het slechte in hen dat hen meesleurt en ze willen Jezus stenigen... Maar zijn uur is nog niet gekomen. Hij verlaat Jeruzalem, maar om zijn terugkeer beter voor te bereiden en dan iets groots te realiseren. Hij zal niet alleen terugkeren, maar aan het hoofd van zijn «kerk», van zijn «commando van Galileeërs», hetgeen de Joden ernstig verontrustte.
We zullen onthouden dat in dat klimaat van tegenstand, in die reeds zeer agressieve, vijandige sfeer van hebzuchtige, hoogmoedige Farizeeën, dat Jezus toch liefde, barmhartigheid en vreugde onder de zijnen uitstraalt. Men zou kunnen zeggen dat Jezus aan zijn Kerk de elementen van zijn dagelijks leven geeft, tot aan zijn terugkeer.
In deze tijd van zijn naderend Lijden is het daarom voor ons een uitnodiging om Jezus te volgen omwille van zijn grenzeloze barmhartigheid, Hem te volgen door rekening te houden met zijn eisen, ondanks de vervolgingen die ons bedreigen. We moeten tenslotte onze vreugde bewaren omwille van de Zaligsprekingen die Hij onderricht en herhaald heeft ten behoeve van zijn apostelen, zijn leerlingen en de massa’s die zich bij Hem zullen aansluiten.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de conferenties over het Evangelie (1968-1969)