Zondag 3 Mei 2020
De ware en schone Herder
In de passage van het Evangelie waarover de Kerk ons laat mediteren op deze 4de paaszondag duidt Jezus twee vijanden aan: de dief die de schapen steelt en de keel oversnijdt en de huurling die laat begaan en de schapen die hem zijn toevertrouwd niet verdedigt.
Sinds het Tweede Vaticaans Concilie kan men zeggen dat alle herders die geloven in en werken voor de ontmoeting, de dialoog en de samenwerking tussen culturen en godsdiensten, huurlingen zijn die «de schapen die hen zijn toevertrouwd niet verdedigen» tegen boeddhisme, islam of jodendom.
Dat is vreselijk. Het volstaat de toespraak van Jezus over de ware en goede Herder te herlezen om er de veroordeling van die nieuwe pastoraal in te vinden. De joodse autoriteiten van Jeruzalem hebben hun koppige wil getoond om de ogen te sluiten voor het ware licht dat Jezus is. Jezus legt uit dat Hij zijn schapen moet «loslaten» uit het officiële jodendom waarin ze bijeengedreven zijn – en waarvan het rabbijnse jodendom, waarmee we vandaag “in dialoog treden”, de erfgenaam is – om hen te laten grazen in volle en vreedzame vrijheid.
Verhuld in twee parabels verklaart Jezus zijn liefde voor zijn schapen: joodse schapen, die de ten dode opgeschreven Tempel moeten verlaten, en heidense schapen, die gevonden, bijeengebracht, verzameld moeten worden in een nieuwe kudde. Hij zal dat doen ten koste van zijn leven, gegeven voor zijn schapen, als een bloedig offer:
«Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen» (Jo 10, 1-5).
Door die mysterievolle woorden opent Jezus geen “dialoog” met hen die verblind willen blijven. Hij roept hen die Hem toebehoren op om met Hem het voorplein van de Tempel van Jeruzalem te verlaten, zoals in een nieuwe Exodus. Hij verbreekt dus de dialoog met de Synagoge en sticht een nieuwe gemeenschap, gevormd door hen die luisteren naar zijn stem en Hem volgen.
Waarheen leidt Hij hen? Naar de Hemel! Daar waar Hij zelf is, waar Hij vandaan komt en naar waar Hij weldra zal terugkeren. De Hemel… waarover onze tegenwoordige herders nooit meer spreken.
Om zich bij die nieuwe kudde aan te sluiten volstaat het dat de schapen verenigd zijn rond de herder, dat ze kijken naar Hem en luisteren naar zijn stem, zoals Hijzelf helemaal op zijn Vader gericht is. Noch het ras, noch het Heilig Land, noch zelfs de aan God gebrachte eredienst in zijn Tempel brengen deze eenheid tot stand, maar alleen de Persoon van Jezus, de «Schone Herder» van de schapen. Jezus is tegelijkertijd de «deur» van het voorplein en de «herder».
Zij die niet binnenkomen «langs de deur» zijn de Farizeeën: ze oefenen machtsmisbruik uit, zoals dieven en rovers. Daarentegen komt Jezus binnen langs de deur, die Hijzelf is, door het getuigenis dat Hij over zichzelf geeft. Hij is de herder. Hij is er thuis en de deurwachter laat Hem binnen.
De deurwachter, dat is Jahweh, de God van Mozes. Hij is onze Vader in de Hemel. Hij is het die de deur opent voor de herder en die er tegelijkertijd voor zorgt dat de schapen zich aangetrokken voelen: «Niemand kan tot Mij komen als de Vader die Mij gezonden heeft hem niet aantrekt.» Hij geeft hen een instinctieve trouw vol liefde om te luisteren en te volgen, om de onvergelijkbare, goddelijke stem te herkennen die hen «een voor een» roept en hen uit Jeruzalem leidt.
«Jezus hield hen die mysterieuze woorden voor, maar ze begrepen niet waarover Hij sprak. Toen sprak Jezus opnieuw: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.”» Het gaat over alle heilige aartsvaders, pausen en koningen, Schriftgeleerden en profeten van Israël, die zijn komst aangekondigd hebben en reeds spraken en handelden in zijn Naam. Daarentegen waren alle slechte herders, priesters en valse profeten van alle tijden, die «zichzelf weiden» in plaats van de kudde (Ez 34), dieven en rovers: ten tijde van Jeremias, Ezechiël of Zacharias en nog meer de hogepriesters, Schriftgeleerden en Farizeeën ten tijde van Jezus!
« Ik ben de schone Herder. De schone herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen.»
Jezus vervolgt: «Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapsstal zijn. Ook die moet ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder.» De schapen die niet tot dat “voorplein” van de Tempel van Jeruzalem behoren, zijn zij die tot andere “voorpleinen” behoren: die van de heidense tempels, waar onze schone Herder ook schapen heeft, verspreid over alle naties van de wereld. Hij moet hen gaan zoeken om hen te bevrijden van hun valse godsdiensten en hen «leiden» door hen toe te voegen aan zijn kudde, om ze allen te verzamelen in één enkele Kerk, achter hun Aanvoerder en Herder.
«Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het later weer terug te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.»
Ziedaar het antwoord op onze ondervraging: in zijn liefde voor de schapen geeft Jezus zijn leven ten offer, uit gehoorzaamheid aan de Vader. Hij biedt zich als offer aan tijdens al onze Missen, als eerherstel voor de beledigingen, godslasteringen en onverschilligheid waardoor Hijzelf gekwetst wordt. Laten we Hem aanbidden en vragen we Hem, door de oneindige verdiensten van zijn Allerheiligste Hart en van het Onbevlekt Hart van Maria, de bekering van de arme zondaars.
broeder Bruno van Jezus-Maria
uittreksel uit de homilie van 29 december 2001