31 MEI 2020

Gebed tot de Heilige Geest

«Op uw muren, Jeruzalem, heb ik wachtposten gezet. Dag en nacht loven ze onophoudelijk de Naam van de Heer. Ze zullen mijn Almacht verkondigen aan de volkeren van de aarde en mijn heerlijkheid aankondigen aan de landen.»

Deze tekst meldt ons dat heiligen onophoudelijk in gebed handen en ogen naar de Hemel gericht houden en de Heer loven. Zij die in het heilige Jeruzalem waken over de Stad zijn de contemplatieven. Gebed, lof aan God en prediking aan het volk, daar heeft Jeruzalem nood aan. God is de Beschermer van zijn heilige Stad die niets te vrezen heeft door het feit alleen dat op haar  omwalling kloosterlingen dag en nacht bidden.

O Heilige Geest, schenk me genade om mijn aandacht te houden bij dat visioen van het heilige Jeruzalem, die versterkte stad, en om op de stadsmuren de wachters te zien die U daar aangesteld hebt, de dag- en nachtwakers die monniken en zusters zijn. Geef dat ik die profetie op mezelf kan toepassen om tot de wachters te behoren die waken over de ingeslapen Stad.

Mocht mijn verlicht verstand begrijpen dat daar het echte leven ligt. Mocht mijn hart vervolgens opgaan in die roeping en vastberaden zijn om te aanbidden, te bidden, kloosterling van God te zijn. Dat is zo onontbeerlijk voor het heil van de Stad en vormt de beste verkondiging aan de volkeren en naties van de wereld. U bent het die deze wachters aangesteld hebt op de stadsmuren opdat ze U zouden loven.

Laat me inzien dat dit de beste, de meest onontbeerlijke verdediging voor de Stad is; dat het gebed alles verkrijgt, dat ik in die houding van gebed en lofprijzing de vurigste missionaris kan zijn om aan de volkeren uw macht en glorie te verkondigen.

Mijn God, zorg dat overal op uw stadsmuren zielen in gebed zijn; geef uw Kerk de genade opdat ze die wezenlijke taak die U haar toegekend hebt terugvindt. De terugkeer van de christenen tot het gebed, wat een weldaad zou dat zijn! Hoe schoon is die heilige Stad als op haar muren heiligen aan het bidden zijn, als ze voor U lofprijzingen zingen en doorheen al hun daden uw heerlijkheid blijven loven.

Het mooiste dat bestaat op deze wereld, juist daartoe word ik geroepen om mijn deel hierin bij te dragen. Mijn God, doe mijn hart ontbranden voor mijn roeping, geef dat ik ervan houd zoals ze dat waard is, namelijk oneindig veel. Dat ik ophoud met mezelf bezig te zijn, te jammeren over mezelf, ik die geroepen word tot zo’n verheven dienst. Ik ben naar de vestingmuren en de wachttorens van de heilige Stad gebracht en men heeft me leren bidden. O mijn God, hoeveel houd ik van mijn roeping! Ik bedank U ervoor en zal er U eeuwig voor bedanken!

Niets in mij heeft een dergelijke keuze verdiend. Mocht ik niet zo egoïstisch zijn om mezelf te verkiezen boven deze roeping! Wat een voorbestemming om dag en nacht de lof van het Lam te zingen. Deze roeping laat me reeds op voorhand de volmaaktheid van het hemelse leven proeven: lofprijzing, offerande, dankzegging. Het is een voorbereiding op het leven in de Hemel.

En u, H. Maagd Maria, volmaakt in gebed, model van monniken en kloosterzusters, verzacht de hardheid van de taak die ons is toevertrouwd. Wees Middelares van alle genade opdat we onze roeping volmaakt volbrengen. U staat in het centrum van dat leven als zij die bidt en de kinderen van de Kerk leert bidden. In dezelfde mate dompelen wij ons onder in uw Hart, Jezus, met liefde en dankbaarheid.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 7 november 1976