30 AUGUSTUS 2020

Wijze raadgevingen
van onze geestelijke vader

OP deze 22ste zondag door het jaar laat de Kerk ons mediteren over een streng onderricht van Jezus waaraan dringend moet herinnerd worden in onze tijd van geloofsafval, waarin aardse dingen alle plaats hebben ingenomen: «Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van zijn leven?»

Wat onze geestelijke vader betreft: vanaf zijn eerste «Lettre à mes amis» geeft hij wijze raad die volkomen tegengesteld is aan de wijsheid van deze wereld en die voortdurend de basis geweest is van zijn geestelijke leiding: «Tijdens de avond van ons leven blijft één enkel ding over, de liefde. Men moet alles uit liefde doen.»

Overweeg die uitspraak van de karmel, ze zal in de moeilijkheden van je leven een rustgevend licht zijn. Nooit eerder hebben de mensen zoveel belang gehecht aan aardse dingen; zelf lopen we het risico hierin verstrikt te geraken en in de daden zelf van onze roeping gehechtheid, begeerte, ambitie te ervaren, dingen waarvan we dachten ermee gebroken te hebben. Werken van naastenliefde of apostolaat, studies en arbeid allerhande: we eindigen ermee ze als heel belangrijk te beschouwen! En we koesteren het verlangen dat ze niet plots door de dood onderbroken worden!

Leer dus dat de stervensdaad beter is dan alle andere daden en dat het eeuwig leven «nuttiger» en «doeltreffender» is dan eender welk werk op aarde. Vanuit dat licht krijgt alles zijn ware betekenis, zijn enige waarde. Niets dat goed is als het ons verlangen naar de ontmoeting met de Meester niet vergroot. Nutteloos en slecht is daarentegen alles wat in ons de vrees vergroot om te sterven, wat het ons onaangenaam maakt zelfs maar te denken aan het eeuwig leven, dat nochtans het enige is waarvoor we op deze minuut leven. Wat zullen die duizend-en-een beslommeringen betekenen als Jezus aan mijn deur zal aankloppen? Dat alles loslatend zal ik Hem tegemoet gaan. Alles is slechts tijdverdrijf en verveling als men denkt aan dat nabije eeuwig leven, waarin we het werk zullen voltooien waartoe we geschapen zijn: de lofprijzing van onze God.

«Doe alles met een tikkeltje scepsis», zei me iemand die me dierbaar is. Ja, laten we niet overdreven geloven in het belang van onze bezigheden in Gods ogen. Hij heeft ons niet nodig en het is niet ons vernuft noch onze bedrijvigheid als microbe die noodzakelijk zijn voor de opbouw van zijn heelal. Hij heeft ons de mogelijkheid gegeven om op aarde te leven en te handelen om Hem onze liefde te betonen, Hij is het die van belang is en niet het succes van onze ondernemingen.

We denken onze plicht van staat te doen door de hele dag opgeslorpt te zijn door onze taak, en nadien verbazen we ons erover zo ver van God te staan die ons in de steek laat! Dát is niet onze plicht. Onze plicht is veeleer te vinden waar, volgens het gedurfde woord van de H. Augustinus, onze «wellust» ons aantrekt: de Heer liefhebben die overal aanwezig is en ons spreekt over eeuwig leven. Leven in deze liefde en leven van Hem, in die mate dat we kleine of grote dingen, nuttige of nutteloze, aangename of lastige nog slechts zien in het licht van die onsterfelijke liefde, als een dienst volbracht ter ere van God.

Op die manier zullen we geen roem, rijkdom of kennis vergaren. We zullen nauwelijks vooruitgang boeken – die vervloekte gedachte van Vooruitgang die de zielen van hun gemoedsrust berooft, alsof men steeds grotere dingen zou moeten ondernemen! – maar niets zal zich aan ons aanbieden zonder dat we hierin onze liefde kunnen tonen. Ja, dat zal het enige kapitaal zijn dat continu aangroeit, de enige rijkdom die we aan Christus moeten aanbieden als Hij zal terugkeren: «De beste vruchten, jonge zowel als oude, heb ik bewaard voor u, mijn Welbeminde!» (Hooglied 7, 14).

«God is goed als Hij iemands carrière verbrijzelt.» Elke valse grootsheid en rijkdom van de aarde wordt hem ontnomen en als hij de genade ontvangt om de hoop te verliezen die zaken terug te winnen, zal er in hem plaats zijn voor het ware goed van de beschouwing. Allen wens ik een gelijkaardige verbrijzeling toe. Noch je verwanten, noch je land, noch de Kerk zullen er iets aan verliezen, wees gerust. Om zoals God het wil zijn schepselen te dienen moet men in het licht van zijn liefde ontdekken wat ze aan eeuwigs bevatten.

Mocht de goddelijke Meester ons die liefde geven die als enige kan ontdekken en redden wat de schepselen aan onvergankelijke schoonheid en goedheid bezitten! Mocht de H. Geest in ons die gelijkenis met de goddelijke natuur gestalte geven, de liefde die de Zoon heeft voor de Vader, opdat we reeds hier op aarde de lofprijzing van de goddelijke Heerlijkheid zouden aanvangen die in de Hemel, in het echte leven, onze enige taak en onze zaligheid zal zijn!

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de «Lettre à mes amis» van oktober 1956