Jezus’ aanbevelingen aan zijn
apostelen voor hun opdracht
JEZUS hier aanwezig, U die troont op dit altaar, levend, verrezen en glorierijk, als U gewild heeft dat het engagement van uw apostelen werd opgetekend door uw evangelisten, dan is het opdat wij in onze roeping, hoe onwaardig we ook mogen zijn, enkele vergelijkbare elementen zouden vinden met de roeping van uw apostelen, en opdat hun avontuur, eerst wonderbaarlijk en vreugdevol, dan moeilijk en kruisigend, in ons de gevoelens zou inspireren die de hunne waren.
We openen het Evangelie en lezen. Als het over hen gaat, denken we aan onszelf.
En deze avond, Jezus, zijn wij als die menigte, als die leerlingen; als we het Evangelie lezen, is het werkelijk alsof U tot ons spreekt. U bent in de Eucharistie bevreemdend stil, maar echt aanwezig, we zien U en als we naar U willen luisteren, slaan we de H. Schrift open die U ons hebt nagelaten. De lessen die U gaf aan uw apostelen en uw leerlingen hoeft U niet te herhalen, U hoeft er niets aan toe te voegen, ze zijn eens en voor altijd gegeven voor alle generaties, voor onszelf.
En dus moet ik mijn leven hier op aarde op de een of andere manier verliezen, als ik het in de eeuwigheid wil winnen, om bij U te zijn. Ik moet dus niet proberen rijkdom, eer en roem op aarde te vergaren, want daarmee zal ik de schat van het eeuwige leven niet kunnen verwerven, maar dat alles juist opgeven, zodat U zelf mij het recht geeft om met U in de eeuwige tabernakels te wonen.
Jezus, U zei tegen uw leerlingen: «Ieder die Mij bij de mensen belijdt, hem zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader die in de Hemel is. Maar wie Mij verloochent bij de mensen, die zal ook Ik verloochenen bij mijn Vader die in de Hemel is.»
Als ik een falangist ben, zal ik me in deze overspelige en zondige wereld niet voor U schamen, Jezus. Dat zal me moeite kosten: ik ben zwak, Heer, ik schaam me vaak, ik durf me niet te laten gelden en ik weet dat ik ongelijk heb. Geef me de moed door uw eucharistische aanwezigheid om uw woorden te begrijpen. En wanneer ik moet uitkomen voor mijn overtuiging, mijn geloof, uw Kruis en uw Hart hoog moet dragen, laat me beseffen dat U zelf niet beschaamd zult zijn over mij op de dag van het oordeel. Wanneer U komt in de glorie van uw Vader, omringd door alle heilige engelen, zult U niet beschaamd zijn over mij, een zondaar, als ik me niet geschaamd heb over U bij de mensen. We vertrouwen op uw beloften en we hopen dat we niet zullen sterven in deze vreselijke tijden van afvalligheid zonder dat we de macht van uw Rijk hebben zien terugkeren in ons land, in onze Kerk, op de hele aarde.
U onderrichtte uw apostelen over uw Koninkrijk en spoorde hen aan om het Evangelie tot aan de uiteinden van de aarde te verspreiden. Heer, is dit mogelijk? Om de wereld te veroveren leerde U hen uw geheim, dat het tegenovergestelde is van menselijke wijsheid en dat we zelf willen horen: nederigheid.
Het is tot ons dat deze toespraak is gericht: wees hier op aarde elkaars dienaren, deins niet terug voor gehoorzaamheid, onderwerping, stille toewijding; zoek de laatste plaats, want Ik, jullie Meester en Verlosser, jullie Koning, ben zo laag afgedaald, zo laag, dat niemand mijn laatste plaats heeft kunnen innemen. Doe hetzelfde!
Moed, mijn kinderen! Ga van onthechting naar opoffering, van zelfverloochening naar vernedering, en daar tegenover staat dat Ik beloof jullie later op te nemen. Wees elkaars dienaren, wedijver in bescheidenheid, nederigheid, onderwerping en zelfverloochening, en Ik beloof jullie dat jullie aan mijn tafel zullen eten en drinken in mijn Koninkrijk; in het Koninkrijk van mijn Vader zullen jullie de rechters zijn van de twaalf stammen van Israël.
Prent deze les in onze harten, Heer. Als we dit doen, wat zo tegen onze natuur ingaat omdat we mensen zijn, is het om te eten en te drinken aan uw tafel op de dag van uw eeuwige bruiloft, in gezelschap van de Maagd Maria, de H. Johannes en alle heiligen en engelen van het Paradijs.
Ik heb er over nagedacht en ik ga erop in. Neen, ons werk zal niet groots zijn en er zal veel toewijding, onthechting en nederigheid van me gevraagd worden, maar omdat het zo totaal onmenselijk is, Heer, is het goed dat U ons gewaarschuwd hebt dat de beloning achteraf groot zal zijn, eeuwig en in geen verhouding tot de pijnen van dit leven, hoe zwaar, smartelijk en beangstigend ze ook mogen zijn.
Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit het H. Uur van 2 november 1984