7 MEI 2023

De toespraak na het Laatste Avondmaal

OP deze vijfde paaszondag vinden wij grote steun en veel geestelijke vertroosting in het herlezen van de toespraak die Jezus hield op Hemelvaartsdag, voordat hij de H. Maagd, zijn leerlingen en de heilige vrouwen verliet.

«De weg waarheen ik ga is u bekend.” Thomas zei tot Hem: “Heer, wij weten niet waar gij heengaat. Hoe moeten wij dan de weg kennen?”   Jezus antwoordde hem:  “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij” » (Jo 14, 5-6).

In Jezus’ antwoord aan Thomas is exact de kleine weg van de kindertijd vervat: het kind weet niet waarheen zijn moeder hem leidt, maar als het de hand van zijn moeder niet loslaat is zijn doel al gekend door de richting, de weg die zijn moeder volgt. Hij weet genoeg. Hij weet dat er een doel is en dat zijn moeder er naartoe gaat.

Hoe glashelder is dit! Dat is de katholieke godsdienst. Het gaat er niet om slaapzak en rugzak te nemen voor een reis op aarde. Men moet slechts het Hart van Jezus binnengaan.

Dat is de Weg en het is de Waarheid en het Leven. Hij komt uit de Hemel en geeft ons leven, maakt ons kinderen van God door het doopsel. Hij voedt ons door de Eucharistie door ons zijn Vlees te eten en zijn Bloed te drinken te geven. Hij is dus in de eeuwigheid, in de Hemel, maar Hij brengt zijn Hemel door met terug neer te dalen op aarde, door de stem van de priesters die prediken, biecht horen, kinderen dopen, het H. Misoffer opdragen.

Jezus is het doel van de weg en toch gaat niemand naar de Vader tenzij door Hem. Hij is dus zowel de weg als het doel van de weg. Als we eenmaal in het Hart van Jezus zijn binnengegaan, gaan we naar de Hemel, niet meteen, maar als Hij ons komt halen. Onze-Lieve-Vrouw zal tot Francisco en Jacinta niet anders spreken.

«Als gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen» (Jo 14,7). Jezus spreekt hier in de toekomstige tijd: jullie zullen de Vader kennen als Ik jullie kom halen. Maar hij voegt eraan toe: «nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.» Je hoeft Mij slechts te bekijken, want Ik ben in mijn Vader en mijn Vader is in Mij. In Jezus’ gelaat zien de leerlingen de trekken zelf van Gods gelaat. Maar hier neemt Filippus het over van Thomas om zijn vraag te stellen. Filippus en Thomas stellen graag lastige vragen... nu ja, voor Jezus zijn ze niet lastig!

 

«Hierop zei Filippus:  “Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg» (Jo 14, 8). Fundamentele fout: Filippus vraagt eigenlijk de vereniging van alle godsdiensten: «Toon ons de Vader en dat volstaat ons.».... Dat is monotheïsme! «Jezus zei tegen hem:  “Ik ben al zo lang bij u en gij kent mij nog niet, Filippus? Wie mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader!”» (Jo 6, 9)

Niemand heeft ooit God gezien. Maar God, onzichtbaar voor onze ogen, is ons bekend door zijn licht, dat Christus is. Dat is het katholieke antwoord, het enige goddelijke antwoord. Een andere mens, de stichter van welke godsdienst dan ook, zou hebben geantwoord: Heb geduld, ik zal het je laten zien. Maar Johannes hoorde wat hij zich nooit had kunnen voorstellen: «Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.» De apostelen zagen, hoorden, voelden, raakten Jezus aan, in zijn vlees dat «van geen nut is» (Jo 6,63), tenzij om zijn Ziel te bereiken en daardoor het Hart van de Vader. Alleen een mens geworden God had zo’n woorden kunnen uitspreken.

«Gelooft gij niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is?» (Jo 14, 10). Inwoning van de Vader in de Zoon en van de Zoon in de Vader: Jezus die mens is, is in de zuivere Geest die de Vader is; en Hij, de Vader die Geest is, is in het stoffelijk wezen van Jezus dat de Apostelen gezien, gehoord, gevoeld, aangeraakt, omhelsd hebben en dat wij nuttigen en drinken in de H. Eucharistie.

«De woorden die ik u zeg, spreek ik niet uit mijzelf: maar het is de Vader die, blijvend in mij, zijn werk verricht» (Jo 14, 10). En zelfs bij de woorden die ik tot jullie zeg, is het de Vader die tegelijkertijd tot jullie spreekt.

«Gelooft mij, ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Gelooft het tenminste omwille van de werken zelf» (Jo 14, 11). Jezus beantwoordt ten overvloede de vragen van Thomas en Filippus met woorden die eeuwig en transcendent zijn, en tegelijk zo menselijk dat zijn God niets gemeen heeft met de God van filosofen en geleerden. Het is niet de God van Aristoteles die «overal» en dus nergens is. Het is de God van de christenen: waar Jezus Christus gaat, gaat de Vader mee. De Vader komt en gaat in zijn Zoon. En wij ontvangen Hem met zijn Zoon, wij verlaten Hem wanneer wij ons van zijn Zoon verwijderen – zoals de Joden deden in de eerste eeuw, zoals de moslims deden in de zevende eeuw, zoals wij doen wanneer wij geen onderscheid meer maken tussen deze goddelijke godsdienst en alle andere religies, in naam van de godsdienstvrijheid!

«Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft zal ook zelf de werken doen die Ik doe; ja, grotere werken dan die zal hij doen, omdat Ik naar de Vader ga» (Jo 14, 12). Wie in Jezus gelooft, ontvangt van hem de energie die de Vader ons wil geven. Door in Jezus te geloven zal de Kerk, en dus ook de apostelen die met open mond naar Hem luisteren, grotere werken doen dan Jezus deed. Hij gaat terug naar de Hemel; en dan zullen jullie grotere werken doen.

– Filippus, begrijp je het?

Niet erg goed...

Hoe mysterieus!

«En wat gij ook zult vragen in mijn naam, ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon» (Jo 14, 13). Alles moet via de Zoon gaan, in deze uitdeling van genaden en wonderbaarlijke charisma's. Zodat de Vader verheerlijkt wordt.

«Als gij mij iets zult vragen in mijn naam, zal ik het doen» (Jo 14, 14). Alles is voor de glorie van de Vader. De Vader en de Zoon hebben elkaar lief. Zij zijn als de ene in de andere. Ze doen elkaar verzoeken, ze verheugen zich beurtelings in hun glorie. En wij worden op zo’n manier in deze onophoudelijk allesomvattende liefde opgenomen dat wij alles kunnen vragen.

broeder Bruno van Jezus-Maria
Uittreksels uit de homilie van 31 mei 2003