19 MEI 2024

De H. Geest, sterke liefde van zwakke zielen

DE H. Geest is zwaar miskend. Als we Hem niet goed kennen, deze hardwerkende en onvermoeibare Geest, zou dat dan niet komen omdat Hij te dicht bij ons is, te nauw vermengd met de bewegingen van ons innerlijke leven om ons door zijn aanwezigheid te laten verrassen en fascineren? Is Hij niet in ons als een tweede natuur, zo nauw verstrengeld met onze gedachten en goede daden, zo discreet de bezieler van onze hemelse liefdes, dat onze gebruikelijke blindheid ons doorgaans aan onze eigen geest doet toeschrijven wat van de Zijne komt?

Toch maakt de H. Geest zich elke dag en onophoudelijk met zachtheid kenbaar aan de aandachtige ziel... De mens, verscheurd en uiteengerukt door de tegenstellingen tussen zijn lichaam en zijn geest, leert al snel welke angstaanjagende, zondige krachten hem verleiden en meesleuren. Zodra zijn geestelijke energie een weinig verslapt, zijn vreugde hem verlaat, spreekt het vlees met zo’n autoriteit en overtuigingskracht, zo sterk en met zo’n levendige verleiding, dat we uiteindelijk toegeven en het volgen.

«Ongelukkige mens die ik ben,» zegt Sint-Paulus, «wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood?» En de eerste stap in elke erkenning van God als Redder is deze kennis van onze geërfde ellende: zonder Hem kunnen we net zo min liefde uit ons hart putten als water uit een gebarsten regenput!

Maar «de liefde van God is in onze harten uitgestort door de H. Geest die ons gegeven is», vervolgt de apostel, en ook: «De H. Geest komt onze zwakheid te hulp en bemiddelt voor ons met onuitsprekelijke influisteringen», totdat Hij ons uiteindelijk tot een nieuw schepsel maakt...

Is het voldoende om zo in onze daden de aanwezigheid van deze zoete Gast van de ziel, deze Trooster, te erkennen? Natuurlijk niet. Het is goed voor ons en het behaagt Hem dat we Hem aanbidden in ons, Hem zelf kennen en met Hem spreken dankzij zijn gaven.

Het is door Hem te zoeken dat we Hem kennen, het is door Hem te kennen dat we Hem liefhebben, het is door Hem lief te hebben dat we ons hechten aan zijn impulsen, dat we Hem vuriger zoeken en dat Hij ons hart vuriger in vuur en vlam zet.

De aandachtige en nederige ziel wendt zich elk ogenblik tot Hem om Zijn hulp te vragen. En door Hem onmiddellijk te ontvangen, wordt men afgewend van de werken van de dood en helemaal verlicht en doordrongen van de dingen van Boven. De ziel betuigt dan deze goddelijke Geest haar dankbaarheid en haar vreugde. Ze bewondert de zuiverheid, de heiligheid, de heerlijkheid van zo'n goddelijke Persoon die zich verwaardigt zich zo intiem en zo vaak aan haar mee te delen.

Dit gesprek tussen de ziel en de H. Geest leidt ongetwijfeld naar de Vader en naar Jezus Christus, het unieke model, maar de derde en onzichtbare Persoon verliest er niets bij, integendeel. Want hoe meer de ziel verrukt is in God, des te meer wordt en voelt zij zich overrompeld door de Geest van liefde, waarbij haar eigen natuur enkel nog gelijkenis is met de Zijne en haar eigen wil enkel nog een vreugdevol ja aan de overstelping van deze stortvloed, deze pracht, deze zalige goddelijke vlam.

Sint-Paulus zegt dat we deze vlam dragen in het lemen vat van ons aardse wezen. Als dat waar is, mocht deze vlam de aardse klei van ons wezen dan glanzend en mooi maken als email, hem bakken en herbakken tot hij doorschijnend wordt als kristal, opdat uiteindelijk ons wezen nog enkel hemels zou zijn, vlam van vlam, licht van licht, liefde teruggeschonken aan Hem die voor ons enkel liefde is!

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de Brief aan mijn vrienden nr. 34 van Pinksteren 1958