13. De Onbevlekte Ontvangenis,
tabernakel van de H. Geest

1. De Kerk, verwekt op het bed van het Kruis, werd geboren op de dag van Pinksteren. Maria, de Moeder van alle levenden, bracht haar ter wereld. Op die dag maakte de H. Geest zich tot ziel van de Kerk, die gevestigd werd op Petrus, « teruggekeerd om zijn broeders te bevestigen ». Die broeders zijn allemaal kinderen van Maria, Middelares tussen Christus en de zielen. Zij heeft de macht ontvangen om hen op haar beurt ter wereld te brengen, door alle genade te putten uit de stromen van goddelijke genade van haar Onbevlekt Hart.

2. Het is door de bemiddeling van Maria dat de katholieke gelovige, haar kind, de gave van de H. Geest ontvangt waardoor God in hem woont. Hij verwerft er een goddelijk stempel door, zonder dat iemand het onderscheid kan maken tussen geschapen en ongeschapen genade. Het is waar dat « niemand God tot Vader kan hebben die de Kerk niet tot moeder heeft » (Sint-Cyprianus), maar ook dat wie Maria niet tot moeder wil Christus niet tot broeder zal hebben.

Zoals niemand tot de Vader kan gaan dan langs de Zoon, buiten wie er geen redding is, zo kan niemand zich een echte leerling van Jezus Christus noemen tenzij door de bemiddeling van Maria, die de verpersoonlijking is van de Kerk die Hij gesticht heeft en waaraan Hij zijn Geest schenkt. Het is waar dat de Geest waait waar Hij wil en door niemand wordt tegengehouden, dat Hij in de volmaaktheid van zijn goddelijke natuur door niets begrensd wordt; toch is de derde Persoon van de H. Drie-eenheid, voortkomend uit de Vader en de Zoon als uit eenzelfde beginsel, bij de Menswording de Geest van Jezus geworden. Hij is door Hem gezonden naar zijn vrienden om het vervolg te verzekeren, zonder verdeeldheid, zonder afwijking, zonder breuk. Hij straalt over alle mensen en ieder in het bijzonder door het Onbevlekt Hart van Maria, zijn bewonderenswaardig tabernakel.

3. Die aanwezigheid van de onzichtbare Geest van God in het Onbevlekt Hart en daardoor in de zichtbare Kerk is klaar en duidelijk te herkennen in de tastbare en echt wondere vruchten van zijn macht in de geschiedenis.

De falangist kan de Geest dus niet stellen tegenover de Maagd Maria of de Kerk. Hij weet dat de Geest als haar goddelijke adem is, die haar verwekt heeft, haar bewaart en verspreidt over alle streken en in alle tijden. Met dat doel heeft Hij haar georganiseerd, een hiërarchie gegeven, gesterkt en geheiligd zonder maat, zodat zij de gemeenschap van de heiligen, van de kinderen van Maria is geworden buiten dewelke geen heil bestaat.

De Geest is door het universeel middelaarschap van de Onbevlekte de band van liefde, in Christus, tussen alle broeders, levenden en gestorvenen. Hij is het die van al de verloste schepsels een sociaal lichaam maakt met Christus als hoofd, een nieuwe mensheid die de mystieke bruid is geworden van Gods Zoon, met en in de Maagd Maria, zij die tempel van de H. Geest is, bruid van het Woord, uitverkoren dochter van de hemelse Vader.