27 FEBRUARI 2022

De strijd tegen de duivel

HET Evangelie van deze zondag spoort ons aan om te vechten tegen de duivel van de hoogmoed. Hoe kunnen we vechten tegen de bekoringen van de duivel? Door eerst vast te stellen dat de duivel in ons op twee manieren tewerk gaat: hij verblindt ons over onszelf en over de anderen.

Hij verblindt ons over onszelf om ons een te hoge gedachte over onszelf te geven. Hij plaatst ons op een steeds hogere eretribune, zodanig dat hij ons verblindt over onszelf. Het is wat de H. Louis-Marie Grignon de Montfort noemt: «die door Lucifer ingefluisterde gedachte dat we iets geweldigs zijn!» We zien dan niet langer onze gebreken. Integendeel, de duivel stelt voor onze eigen ogen onze kwaliteiten in het licht: we vinden onszelf mooi, intelligent, deugdzaam. Hij toont ons hoe waardig we zijn… zo waardig dat, beetje bij beetje, de anderen zakken in dezelfde mate als wij stijgen.

Het is de parabel van de splinter en de balk: we zien de gebreken van de anderen in een wreedaardig licht en zijn genoopt met een dagelijks groeiende helderheid vast te stellen hoezeer de mensen die ons omringen middelmatig, slecht zijn… En zo, onmerkbaar, geven we ons er geen rekenschap van dat het de duivel is die in ons werkt om onze voortreffelijkheid in contrast te plaatsen met de tegenslag of de ellende van de anderen.

De eerste fase is de cultus van de mens door de mens: het is de eredienst van mijzelf door mijzelf. Ik houd veel van mezelf, ik word het middelpunt van de belangstelling (egocentrisme, egoïsme), ik word het centrum van alle noden op aarde. Ik bedien me van alles, ik laat me dienen en dien nooit iemand. Als ik mezelf zo vergoddelijkt heb, is er iemand die in mij de plaats inneemt: de duivel.

De tweede fase bestaat er voor de duivel in om in mijn hart ik weet niet welke liefde, welke ontaarde gedachte die van hem komt achter te laten. En omdat ik het ben en ik mij vereenzelvig met die gedachte, vereenzelvig ik mij met dat oordeel, geef ik er me geen rekenschap meer van dat ik bezeten ben van een kwade macht, en dat het die kwade macht is die ik aanbid. Ik denk nog steeds mezelf te aanbidden terwijl ik reeds de duivel aanbid.

Beminde broeders, jullie begrijpen dat wanneer men toegegeven heeft aan die tweevoudige gruwel – zichzelf aanbidden en tenslotte dusdanig ontmenselijkt en van zichzelf vervreemd te zijn dat men de duivel in zichzelf aanbidt – dat men dan alle werken van de duivel in de wereld aanvaardt.

Hoe kunnen we onszelf genezen van die bekoring waarbij de duivel probeert ons in de kijker te plaatsen, ons prat te doen gaan op onszelf, en vervolgens probeert subtiel onze plaats in te nemen? Dat is toch heel eenvoudig. «Subtiel onze plaats innemen», dat heet ketterij, of ook: beoordelingsfout. Als we een verkeerde opvatting verdedigen, verdedigen we haar omdat ze op een dag de onze is geweest. Op dat punt moet men de tegenval inzetten: Waarheid eerst! Waarheid betekent de duivel buitenzetten: ik moet dus vastbesloten zijn, zelfs als ik zelf hoogmoedig ben, om mijn hoogmoed niet ten dienste te willen stellen van een door de Kerk veroordeelde dwaling, een dwaling die me aangetoond werd en waaraan ik koppig vasthoud omdat ik op zekere dag daarmee instemde. Zijn fouten erkennen om zich aan Gods waarheid te onderwerpen, om zich aan Gods wet te onderwerpen, betekent reeds de duivel van ons te verjagen.

Ten eerste moeten we ons hiervoor toevertrouwen aan de Kerk die ons de waarheid onderricht, aan onze geestelijke vader die ons geestelijk vrijmaakt, dat wil zeggen die de plaats inneemt van de waarheid ter vervanging van de duivel die ons de waarheid had ontnomen.

Ten tweede, als we zo in de waarheid zijn geplaatst, als we teruggebracht zijn in de waarheid door gehoorzaamheid en onderwerping aan onze oversten, aanbidden we in onszelf niet langer de duivel, zeker… maar blijven we misschien onszelf aanbidden, onszelf verkiezen boven alles! Dan moet men de tweede etappe beginnen: om de duivel te verjagen moet men de anderen boven zichzelf verkiezen. Systematisch de deugden zien van de anderen en onze gebreken, de anderen dienen en niet zichzelf en houden van vernederingen, de nederigheid beminnen, waardoor we terug op onze juiste plaats gezet worden. Nederigheid is waarheid.

Dat zijn de twee werken waarvan de duivel niet houdt. En jullie zien duidelijk hoe theologen (zoals momenteel Hans Küng) zichzelf verdoemen door die twee zaken: vooreerst hun egocentrisme (ze denken dat ze iemand zijn), en wanneer ze er goed van overtuigd zijn iemand te zijn, verkondigen ze nieuwe ideeën… en omdat het hun ideeën zijn, zijn ze daarover heel trots en geven zich er geen rekenschap van dat het niet hun ideeën zijn, maar die van de duivel, om de zielen te doden!

Laten we voor onszelf op onze hoede zijn, dierbare broeders, en niet wachten om het tegenovergestelde te doen: beminnen we de waarheid van de Kerk, onderwerpen we ons aan de Kerk en haar leerambt. En spannen we ons dan in verder te gaan in nederigheid door onszelf geringer dan de anderen te achten, zoals Sint-Paulus ons aanspoort: «Geeft niet toe aan partijzucht en ijdelheid, maar acht in ootmoed de ander hoger dan uzelf» (Fil 2, 3). Dan zal de duivel uit onze ziel gezet worden en zullen we een even heldere kijk op onszelf als op de uitwendige wereld hebben. Als we zo de duivel verjaagd hebben, zal Jezus Christus in ons binnengaan om er vreedzaam te heersen.

Abbé Georges de Nantes

Uittreksels uit de preek van 16 maart 1980