11 FEBRUARI 2022

De Zaligsprekingen smaken

HET Evangelie van de Zaligsprekingen is bijzonder beminnelijk. Om de Zaligsprekingen die Jezus ons leert werkelijk te smaken, is niets beter dan iemand in onze omgeving te zien en te bewonderen die ons sticht juist omdat hij of zij die zaligspreking beleeft en beoefent.

1. “Zalig de armen van hart want aan hen behoort het Rijk Gods.”

Zalig en zo beminnelijk zijn zij die bescheiden zijn, zij die niet de indruk geven alles te weten, alles te begrijpen, alles te beheersen, alles te verpletteren. Aan hen die zacht spreken komt het Rijk Gods toe.

2. “Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.”

Uiteraard gaat het hier om het Beloofde Land: het land van daarboven, de Hemel. Als ik bescheiden ben, zullen de anderen sympathie voor me hebben; ik zoek die niet, maar het zal me plezier doen anderen in mijn gezelschap gelukkig te zien. Om die zaligspreking te verwerven zal ik me erop toeleggen bescheiden te zijn zoals Jezus dat verlangt, want dan zal Jezus met welbehagen zijn ogen op me neerslaan.

3. “Zalig die wenen want ze zullen getroost worden.”

Ik heb altijd gedacht dat dit betekende dat Jezus hun tranen zou drogen (en dat is juist!), maar is het niet zo dat men reeds hier op aarde spontaan probeert te troosten wie weent? Zo iemand treft rondom hem mensen aan die zich niet van hem afkeren, maar die integendeel naar hem toekomen en die hem de weldaad willen schenken hier op aarde al zijn tranen te drogen, hem te troosten. Als men gebukt gaat onder droefenis of lijden moet men zijn tranen laten lopen, want onze tranen zijn nooit een last voor de anderen, maar een middel voor hen om hun vriendschap, hun liefde uit te drukken. 

4. “Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid want ze zullen verzadigd worden.”

De progressieve misvatting hierover is vreselijk want ze transformeert deze zaligspreking in een soort van socialistische revanche of een uiting van eerbied voor de Rechten van de Mens! Terwijl het hier in werkelijkheid eenvoudigweg gaat om de heiligheid die erin bestaat een rechtvaardige in Gods ogen te zijn. Kijk hoe degenen handelen die een rechtvaardige ziel hebben. Met een soort van opgewektheid houden ze zich bezig met goed te doen, het goede voorbeeld te geven. Dat doet de anderen plezier en trekt hen mee op de weg van de volmaaktheid. Door hen te zien wil men op zijn beurt dienst bewijzen…

5. “Zalig die barmhartig zijn want ze zullen barmhartigheid bekomen.”

Barmhartig is hij die medelijden heeft met de zwakheden van de anderen, die begrijpt, die niet kwalijk neemt, die vergeeft… zelfs als de misdaad flagrant is, de zonde vreselijk. De barmhartige kruipt in de huid van de arme zondaar en beeldt zich in zelf het kwade te begaan, terwijl hij goed ziet (met ergernis en verdriet) dat hij ongelijk zou hebben een dergelijke fout te begaan. In plaats van dus de andere te verstoten als een ellendig iemand, vergeeft hij hem zodanig en zo goed dat hij als een broeder voor hem wordt. Dat is barmhartigheid. Het is het beeld van Jezus Christus over wie Sint-Paulus ons zegt dat Hij ons bemind heeft ondanks onze ellende, «terwijl we nog zondaars waren»…

De barmhartigen zijn een bron van morele en geestelijke gezondheid in een gezin, in een gemeenschap, in een parochie.

6. “Zalig de zuiveren van hart want ze zullen God zien.”

Het gaat hier niet alleen om de kuisheid, maar om de oprechtheid van hart: zij die oprecht zijn en van wie de liefde voor ons niet geveinsd, niet hypocriet is.

7. “Zalig die vredelievend zijn, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.”

Wie vredelievend zijn, brengen vrede onder de mensen en doen wraaklust verdwijnen. Wie vreedzaam is, heeft geleerd hoe hij de anderen kan ontwapenen en een sfeer van vrede kan doen heersen in een gezin. Er zijn gezinnen, kloostergemeenschappen die daardoor een hemel op aarde zijn.

8. “Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen. Zalig zijt gij wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beschimpt om Mijnentwil: verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel.”

Er zijn, zo lijkt het me, twee manieren om dit te begrijpen, twee manieren om die zaligspreking in praktijk te brengen.

Het is allereerst een allusie op het Boek Wijsheid dat ons zegt dat, telkens als iemand goed doet of de deugd beoefent, hij afgunst wekt bij hen die hem omringen en de deugd nog niet in dezelfde mate beoefenen. In de slechten huist een soort van afkeer voor de goeden; het komt dus dikwijls voor dat de goeden lijden van hun omgeving en dat hun goede handelingen geestelijke jaloezie, irritatie wekken. Men mag hierdoor niet rancuneus worden want als men dat kleine lijden opgewekt draagt, zal dat anderen tot het goede aanzetten.

Vervolgens is er het martelaarschap. Als iemand vervolgd wordt omwille van zijn getuigenis ten gunste van Jezus, omwille van zijn Geloof, betekent dit dat die persoon door Jezus gekozen werd om zijn bloed (of tenminste het bloed van zijn hart) te vergieten in smaad, schaamte, processen, gevangenis en tenslotte de dood. Het is de goede weg van het heil, de beste weg: die van de martelaren.

Jezus verklaart de martelaren zalig. Ze vinden al hun vreugde in dat lijden dat hen gelijkvormig maakt aan Christus. De heiligen die zich engageerden voor de weg van de vervolging ontvangen van Christus het licht dat hen ervan overtuigt dat hun kwellingen oneindig welgevallig zijn aan Jezus: «Jezus, er is geen grotere vreugde dan te lijden voor uw liefde», zei de H. Teresia van het Kindje Jezus.

Het is de zaligspreking van de vervolging. «Verheug u en wees blij, want uw beloning in de Hemel zal groot zijn»… en reeds in deze wereld! Want men kan zich niet voorstellen in welke mate zij die lijden voor de waarheid, het goede en de rechtvaardigheid aangenaam zijn voor de anderen: ze wakkeren het vuur van de liefde aan in duizenden zielen en trekken hen mee! «Het bloed van de martelaren is zaad voor christenen»… Het is dankzij hen dat onze ingeslapen wereld, zonder geloof of vurigheid, uit zijn geloofsafval zal geraken.

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 14 november 1992