21 SEPTEMBER 2025
De eerlijkheid van de oneerlijke rentmeester
WE hebben zojuist een onthutsend Evangelie gelezen, zoals trouwens alle parabels van Onze-Lieve-Heer. Jezus spreekt tot ons met behulp van aardse dingen die wij maar al te goed kennen, maar helaas vaak te uitsluitend, om ons binnen te leiden in de hemelse werkelijkheden, in de Hemel die Hij zo goed kent omdat Hij ervandaan komt en er alle mensen wil naartoe nemen.
Jezus zei ook nog tot zijn leerlingen: Er was eens een rijke man die een rentmeester had; deze werd bij hem aangeklaagd omdat hij zijn bezittingen verkwistte. Hij liet hem bij zich roepen en zei: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.”
Het is zo klaar als een klontje, zo onbetwistbaar, dat de rijke man de rentmeester zelfs niet de kans geeft om zich te verdedigen; en deze denkt daar ook geen moment aan. Hij weet heel goed dat hij geen poot heeft om op te staan.
De rentmeester dacht bij zichzelf: “Wat moet ik doen nu mijn meester mij mijn beheer afneemt? [Dat beheer was immers mijn enige bron van inkomsten.] De aarde bewerken? Daar ben ik niet sterk genoeg voor. Bedelen? Daarvoor schaam ik mij. Ik weet wat ik zal doen, zodat de mensen mij in huis zullen nemen wanneer ik als rentmeester ontslagen ben.” Hij liet toen één voor één de schuldenaars van zijn meester bij zich komen. Hij vroeg de eerste: “Hoeveel bent u mijn meester schuldig?” – “Honderd vaten olie”, antwoordde hij. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbrief; ga snel zitten en schrijf vijftig.” Daarna vroeg hij een ander: “En u, hoeveel bent u schuldig?” – “Honderd zakken tarwe”, luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbrief; schrijf tachtig.”
Jezus breekt hier het verhaal af, hoewel het nog lang had kunnen doorgaan. Dit volstaat om ons te laten begrijpen wat Hij bedoelt.
Kanunnik Osty, mijn professor aan het seminarie en een geleerd exegeet, legde uit dat volgens het gebruik dat in die tijd in Palestina gangbaar was, de rentmeester het recht had om leningen te verstrekken op de goederen van zijn meester en dat hij voor zijn eigen beloning rente mocht aanrekenen. Het is bij het innen van die rente dat onze rentmeester zich bijzonder oneerlijk gedroeg, zoals we aan het begin van de parabel vernemen.
Aan de eerste van zijn schuldenaars had hij bv. slechts vijftig vaten olie geleend, maar hij had op de kwitantie honderd genoteerd, met de bedoeling er onderweg vijftig voor zichzelf te houden. De tweede had tachtig maten graan ontvangen, maar de rentmeester had honderd genoteerd. Door de kwitantie nu terug te brengen tot het werkelijke bedrag, toont hij zich eerlijk, en waarschijnlijk is het de eerste keer in zijn leven dat hij dat doet.
Dáárvoor is het dat Onze-Lieve-Heer hem prijst. De rentmeester ziet alleen af van de woekerwinst die hij had ingecalculeerd. Het is dit offer van zijn onmiddellijke voordeel dat zijn meester bewondert en dat Onze-Lieve-Heer ons als voorbeeld geeft.
En de meester prees die oneerlijke rentmeester [niet oneerlijk in wat ik jullie zojuist heb uitgelegd, maar in zijn beheer. Daarom wilde zijn meester hem wegsturen. Vijftig procent rente nemen, dat is werkelijk een bewijs van oneerlijkheid! Maar hier prees de meester hem] omdat hij verstandig had gehandeld [dat wil zeggen: omdat hij er zich zo handig had uitgewrongen!] Inderdaad, hij had zich slim getoond, want de kinderen van deze wereld zijn slimmer onder elkaar dan de kinderen van het licht. Welnu, Ik zeg u: maak u vrienden met het bedrieglijke Geld, opdat, wanneer het er niet meer is, die vrienden u opnemen in de eeuwige woningen. Wie betrouwbaar is in een heel klein iets, is ook betrouwbaar in iets groots. En wie onbetrouwbaar is in een klein iets, is ook onbetrouwbaar in iets groots. Als jullie niet betrouwbaar zijn geweest met het bedrieglijke Geld, wie zal jullie dan het ware goed toevertrouwen?
Geen enkele knecht kan twee meesters dienen: ofwel zal hij de ene haten en de andere liefhebben; ofwel zal hij zich aan de ene hechten en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én het Geld.
Deze conclusie is prachtig, vanuit allerlei gezichtspunten. Ze leert ons allereerst iets over het leven van Jezus via een klein taalkundig detail. De uitdrukkingen “zonen van het licht” tegenover “zonen van de wereld”, “zonen van de duisternis”, “zonen van Belial” zijn een typische tegenstelling die de Essenen hanteerden. Dit bewijst dat Jezus zich in die omgeving bevond van zeer vrome Joden, die erg trouw waren aan de authentieke geest van het Oude Testament. We vinden deze uitdrukkingen terug in de geschriften van Qumrân, maar niet in de rabbijnse geschriften.
De les van deze gelijkenis is duidelijk: de mensen van de wereld, de zonen van deze wereld, weten heel goed hoe ze zaken moeten doen die in hun tijdelijke belangen voorzien, want dat zijn de enige belangen die voor hen tellen.
Maar wij, de zonen van het licht, als wij het geloof hadden dat Jezus ons wil bijbrengen, zouden wij enkel denken aan het winnen van de Hemel, de enige schat die telt, en zouden wij handelen als deze rentmeester, die al zijn belangen opoffert en zijn oneerlijk verdiend geld prijsgeeft om de welwillendheid van zijn schuldenaars te winnen.
Zoveel heiligen hebben deze gelijkenis doorheen de geschiedenis van de Kerk in praktijk gebracht. Kijk hoe Sint-Franciscus van Assisi er niet voor terugschrikt al zijn rijkdommen op te geven, ondanks de vervloekingen van zijn vader. Hij weet wat hij wil, wat hij zoekt, en niets is hem te veel.
Aangezien de zonen van deze wereld er niet voor terugdeinzen om de stem van hun geweten te smoren om geld te verdienen, waarom zouden wij het dan niet aandurven een beetje geld te verliezen om des te zekerder de Hemel te winnen? Het is glashelder, vanzelfsprekend. Hoe komt het dat wij ons zo hardnekkig tegen deze les verzetten? Waarom zijn wij minder begaan met het Oordeel van God dan die rentmeester met het oordeel van zijn meester? Het Oordeel van God zal even onherroepelijk zijn; en als wij uit de Hemel worden geweerd en van het eeuwig geluk beroofd, zal dat veel erger zijn dan ontslagen worden uit het beheer van een tijdelijk domein!
Daarom moeten wij kiezen. Gaan wij het eeuwige leven opofferen voor tijdelijke goederen? Dat is wat veel mensen doen, vooral in onze tijd; het is pure dwaasheid. Of gaan wij proberen zowel de tijdelijke als de geestelijke goederen te winnen, door de zaken van deze wereld te verzoenen met de belangen van Christus? Het woord van God maakt een einde aan die hersenschim, aan dat verlangen naar verzoening, aanpassing en openheid naar de wereld toe: “Gij kunt niet tegelijk God en het Geld dienen.”
Of zullen wij vastberaden zijn om al onze tijdelijke belangen, onze wereldse reputatie, op te offeren om als getuigen van Christus te leven, in de vreugde van zijn dienst, die hier reeds het honderdvoudige geeft, terwijl we wachten op het eeuwige geluk van de Hemel?
Laten wij aan het Onbevlekte Hart van Maria de genade vragen om die goede keuze te maken, om zo de Hemel te winnen – niet alleen voor onszelf, maar ook voor allen die aan onze zorg zijn toevertrouwd, en, indien mogelijk, voor al onze mensenbroeders.
Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 29 juli 2001