24 AUGUSTUS 2025
Jezus: streng, barmhartig en veeleisend
In het Evangeliefragment dat de Kerk ons vandaag aanbiedt ter meditatie, vertelt Sint-Lucas dat Jezus door steden en dorpen trok, op weg naar Jeruzalem. Onderweg onderwees Hij de Joden die Hij ontmoette. Om goed te begrijpen in welke historische context deze prediking plaatsvindt, waarin Onze-Lieve-Heer zich afwisselend streng, barmhartig en veeleisend toont, moeten we deze gebeurtenissen situeren in de maand december van het jaar 29.
Eerder, in datzelfde hoofdstuk 13 van het Lucasevangelie, waarschuwt Jezus de menigte die blind blijft voor de tekenen van de messiaanse tijden die aanbreken. Op dat moment komen er mensen naar Hem toe en vertellen Hem hoe Pilatus een groep opstandige Galileeërs heeft laten terechtstellen.
Jezus antwoordt hun: “Denkt gij dat deze Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij zo omgekomen zijn?” Allen zijn zondaars in de eerste plaats omdat ze niet in Hem geloven. “Nee, zeg Ik u, maar als gij geen boete doet, zult gij allen evenzeer omkomen” (Lc 13, 3).
Een profetie die veertig jaar later letterlijk in vervulling zal gaan, wanneer de Romeinen Jeruzalem vernietigen. Het uitverkoren volk had te veel misbruik gemaakt van Gods geduld, zoals Jezus ook duidelijk maakt in de parabel van de onvruchtbare vijgenboom, die de eigenaar wil laten omhakken: “Al drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vrucht zoeken en ik vind er geen. Hak hem om. Waarom zou hij de grond nog verder uitputten?”
Die vijgenboom stelt het joodse volk voor, dat geen vruchten van liefde en deugd heeft voortgebracht, ondanks de overvloedige genaden van God. Maar de tuinman pleit nog voor uitstel: “Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, terwijl ik de grond eromheen omspit en mest geef.” Dit is het genadejaar van de prediking van Jezus. “Misschien zal hij dan in de toekomst vrucht dragen... Zo niet, dan zult u hem omhakken” (Lc 13, 8-9).
Sint-Jan de Doper had al aangekondigd dat elke boom die geen goede vruchten voortbrengt, zal worden omgehakt en in het vuur geworpen. Een vreselijke aankondiging van de hel en van het oordeel over het joodse volk. Maar het is de Liefde die Onze-Lieve-Heer ertoe aanzet zulke woorden te spreken: Hij ziet die zielen op weg naar de hel en Hij wil hen tot elke prijs daarvoor behoeden.
Op een andere dag, “toen Hij op de sabbat onderwees in een synagoge, ziet Jezus een vrouw die al achttien jaar door een geest bezeten was die haar ziek maakte: zij liep helemaal gebogen en was totaal niet in staat zich op te richten.” Zonder dat zij iets vraagt, bevrijdt Hij haar en geneest haar. Maar dit roept verontwaardiging op bij de overste van de synagoge, die zich tot de menigte richt en zegt: “Er zijn zes dagen waarop gewerkt moet worden. Kom dus op die dagen om u te laten genezen en niet op de sabbat!” Maar Jezus ontmaskert zijn hypocrisie ten overstaan van allen en de hele menigte juicht van vreugde (Lc 13, 10-17).
“Hij trok verder, van stad tot stad, van dorp tot dorp – nog steeds in Judea – onderwijzend en onderweg naar Jeruzalem.” Lucas (vers 22) herinnert ons eraan dat Jezus voortgaat op weg naar zijn Kruisoffer. Tegelijk betekent deze “opgang” ook dat Hij opnieuw optrekt naar de heilige stad, ditmaal voor het feest van de Tempelwijding. Dan stelt iemand Hem de vraag: “Heer, zijn het er maar weinigen die gered worden?” Een huiveringwekkende vraag.
Onze-Lieve-Heer geeft geen rechtstreeks antwoord, want de mens heeft geen recht op kennis van Gods oordeel. Maar één ding is zeker: iedereen moet alles in het werk stellen om de Hemel te bereiken: “Span u tot het uiterste in om binnen te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen proberen binnen te gaan, maar het niet kunnen” (Lc 13, 24).
Op het uur van het Oordeel zullen sommigen die willen binnengaan, zeggen: “Wij hebben in uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken en Gij hebt onderricht gegeven op onze pleinen!” (Lc 13, 26). “Maar Ik zal hun antwoorden: Ik heb u nooit gekend! Weg van Mij, gij die ongerechtigheid bedrijft!” (Mt 7, 23). “Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham, Izaäk, Jacob en alle profeten zult zien in het Koninkrijk Gods, terwijl gij zelf buiten wordt geworpen. En ze zullen komen van oost en west, van noord en zuid, en aanliggen aan het festijn in het Koninkrijk der Hemelen” (Lc 13, 28-29).
Onze-Lieve-Heer kondigt hier zonder omwegen aan wat voor joodse oren ondraaglijk was: het heil wordt opengesteld voor de heidenen, terwijl Israël onder de vloek valt.
Laten we Jezus bewonderen! Hij is voor niemand bang. Hij heerst over de gebeurtenissen en over de mensen met een indrukwekkende sereniteit. Elke dag is beschikt door zijn Vader; voor het ogenblik gaat Hij rond, weldoende, genezend en bevrijdend, opdat allen zouden weten dat Hij de Messias is.
Maar de dag waarop alles volbracht moet worden, waarop zijn messiaanse redding voltooid wordt door het verlossende Offer, die dag is nog niet gekomen. Toch gaat Hij die kant op, met kracht en moed – en om die reden keert Hij terug naar de heilige stad.
O Jezus, mensgeworden Zoon van God, hoe schoon zijt Gij, hoe groot zijt Gij, hoe wijs zijt Gij!
Broeder Joseph Sarto van Christus Koning
Uittreksels uit IER nr. 254 van april 2024