7 SEPTEMBER 2025
Moeten we onze naaste nu haten of beminnen?
DE Evangelietekst van Sint-Lucas die we vandaag mogen overwegen, is bepaald verrassend:
«Als iemand naar Mij toekomt en hij zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, broers en zussen, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, dan kan hij mijn leerling niet zijn.»
Laten we eens kijken hoe Sint-Gregorius deze onthutsende uitspraak uitlegt. Wat hij hierover schrijft, lijkt mij vandaag de dag bijzonder actueel: «We kunnen ons afvragen hoe we het gebod om onze verwanten te haten kunnen verzoenen met het gebod om zelfs onze vijanden lief te hebben.»
Dat is precies waar deze woorden mij raken. Want ik zeg jullie voortdurend dat wij elkaar moeten liefhebben, dat we onze ouders, broers en zussen, echtgenoten en kinderen moeten beminnen, wie ze ook zijn, tot het uiterste. Liefde gaat zover dat men zijn leven geeft voor wie men liefheeft, zelfs voor zijn vijanden. Dat is de sfeer waarin ik probeer te leven en te onderrichten. Wat zal Sint-Gregorius hierover zeggen?
Hij herinnert eraan: «Jezus heeft gezegd: “Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.” En Sint-Paulus voegt eraan toe: “Mannen, heb uw vrouw lief zoals Christus zijn Bruid liefheeft.» Daarmee toont hij aan dat de liefde geen grenzen kent en geen uitzonderingen duldt.
Maar dan rijst de vraag: «Hoe kan de leerling liefde verkondigen, als de Meester zelf over haat spreekt? Is de boodschap van Paulus dan in tegenspraak met het oordeel van Christus? Moeten we onze geliefden haten in plaats van beminnen om het eeuwige leven te verkrijgen? Kunnen we tegelijk beminnen én haten?”
Er lijkt dus een tegenstelling te zijn tussen wat SintPaulus zegt en wat Jezus leert. Wie moeten we dan volgen? In slechts drie zinnen geeft Sint-Gregorius ons het antwoord en dat antwoord is niet alleen nuttig, maar in deze tijd zelfs van levensbelang. Luister goed:
«Als we goed nadenken over de betekenis van dit voorschrift, dan kunnen we door een juist onderscheid beide dingen doen: wij kunnen een echtgenote en bloedverwanten beminnen omdat zij ons nabij zijn, maar we moeten hen ook haten en vermijden als zij ons op de weg naar God tegenwerken.»
Ik hou van hen omdat ze mij nabij zijn, ik geef mij aan hen, ik dien hen, maar ik heb God, mijn Heer, nog meer lief. En mijn weg naar Hem moet open blijven. Als zij een hindernis vormen voor mijn liefde tot God, hetzij door verleiding of door een slecht voorbeeld, dan moet ik mij van hen losmaken.
Dit lost een groot probleem op dat vandaag voor velen onder ons actueel is – vrienden die mij zeggen: «De CRC, dat is onze echte familie.» Ze zeggen terecht: onze echte familie, dat wil zeggen zij die ons en onze kinderen helpen om naar God te gaan. Het is werkelijk onze plicht om die geestelijke banden te versterken, als tegengewicht voor het gebrek aan steun dat we vaak van onze natuurlijke familie ervaren. Maar dat betekent nog niet dat we onze familie moeten haten, verwaarlozen of het kwaad dat ze ons aandoen niet vergeven.
Laat dit ons gebed verlichten vóór we binnentreden in het mysterie van de Verlossing, dat zo meteen op het altaar opnieuw zal worden voltrokken. Laten we de genade vragen om een groot en edelmoedig hart te hebben voor de vrienden die ons helpen op weg naar de Hemel, door hen te beminnen met een liefde die zelfs op aarde reeds vrucht draagt.
Maar laten we ook verder gaan: laten we ook hen beminnen met wie wij door natuurlijke banden verbonden zijn, zonder ons echter door hen te laten overheersen, wanneer zij zich verzetten tegen onze wil om Christus te dienen als zijn geestelijke bruid of als zijn toegewijde en liefdevolle leerling.
Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 24 januari 1997