15 AUGUSTUS 2025

Het geheim van het Hart van Maria

Op dit feest van Maria-Tenhemelopneming zijn we samengekomen om de lof van de H. Maagd te zingen, om haar te eren, haar nog meer lief te hebben en om ons voor te nemen haar van dichterbij te volgen, zoals kinderen altijd hun moeder zouden moeten volgen.

Vandaag wil ik tot jullie spreken om haar deugden te verheerlijken en om beter te begrijpen, in het licht van Lourdes en Fatima, hoe haar Hart zo innig verbonden is met het Hart van God.

Hoe kunnen we op deze feestdag, die ons zo dierbaar is, de Maagd Maria verheerlijken? Het lijkt me dat we telkens weer gewoon moeten terugkeren naar het begin, naar de bron, naar de eenvoudigste reden van alles. We hoeven geen ingewikkelde dingen te zoeken: laten we beter begrijpen, beter smaken, beter liefhebben wat essentieel is. In het Hart van de H. Maagd Maria is er één ding essentieel: zij had God lief.

Zij had God lief zoals een gelovige uit het Oude Verbond, zoals de armen van Israël die de psalmen zongen en God al konden beminnen nog vóór het licht van het Nieuwe Verbond. Ze beminde God met alle hemelse wijsheid waarmee haar ziel vervuld was, met die volheid van genade die haar door de engel was aangekondigd bij de Boodschap: ze beminde God, ze beminde Hem met tederheid, met eerbied, met toewijding, met grootmoedigheid, met bewondering en met volledige aanbidding.

We kunnen ons natuurlijk nauwelijks voorstellen hoe uniek en verheven die liefde was, die liefde van voorkeur boven alle andere, waarmee het Hart van deze gevoelige en tedere Maagd God liefhad. Maar ze beminde Hem omdat ze Hem kende. En dát is wat ieder van ons zo vaak ontbreekt! Als wij Hem zouden kennen zoals Hij ons kent, zoals de Maagd Hem kende, dan zouden we zó geholpen zijn. Maar laten we in elk geval bewonderen hoe Maria, al van jongs af aan, dankzij haar Onbevlekte Ontvangenis – haar unieke en onvergelijkbare voorrecht – zich heeft gericht naar het Hart van God, als een pijl naar zijn doel. Of beter nog: als een kind, een dochter, vol van genade, wijsheid en liefde, die zich haast naar het hart van haar vader. Want zij noemde Hem haar Vader, nog vóór Jezus haar dat leerde: de H. Maagd gaf zich aan God zoals een kind zich toevertrouwt aan zijn vader. Wat een unieke liefde van de Onbevlekte Ontvangenis!

Wat is zij gelukkig! En wat zijn alle zielen gelukkig die zich met recht kinderen van Maria mogen noemen op dit wezenlijke punt: dat zij hun rust, de vrede van hun hart of, om met de psalmen te spreken, hun hart en hun lenden, ja zelfs de geestelijke vreugde en verzadiging van al hun verlangens naar tederheid hebben gevonden in het Hart van God en in Hem alleen! Maria leefde van God, zij leefde met God, al klinkt het woord “God” hier haast te plechtig; ik zou liever zeggen: met haar hemelse Vader. Zij leefde voor Hem, zij leefde alleen van Hem en zij was gelukkig.

Dat is de eerste les van het Hart van onze Moeder. Ach, als wij, als God ons die genade schonk, ooit diezelfde unieke en verheven liefde mochten vinden, hoezeer zouden wij op haar gelijken en hoezeer zouden wij haar dan ook beter kunnen begrijpen, in haar gelukzaligheid op het moment dat zij haar ouders verlaat, de trappen van de Tempel opgaat en zich voor altijd aan haar God toewijdt! En ik durf stellen: wie we ook zijn, hoe oud we ook zijn, welke roeping of levensstaat we ook hebben: ons enige doel in dit leven, het eindpunt waarheen alles leidt, het enige wat eeuwig blijft, dat is de verhevenheid van de Liefde tot God. Want daarvoor is ons hart gemaakt, voor Hem alleen. Zoals Sint-Augustinus zegt, in de geest van de psalmen: Ons hart blijft rusteloos en onvervuld, totdat het rust vindt in U, o Heer.”

En ik denk dat velen onder u dit keerpunt al hebben gekend: dat zij zijn overgegaan van vergankelijke en particuliere liefdes naar de oneindige liefde voor onze Vader die in de Hemel is.

Zij had God lief – en God alleen. Hoe kon zij dan ook anderen liefhebben dan God alleen? Heel eenvoudig: in de mate waarin God haar die mensen zelf gaf om lief te hebben. Ze had haar goede naaste lief – en ze heeft hem nog altijd lief – niet zomaar, maar omdat ze hem ontvangen had uit de hand van God de Vader, voor het mysterie van de Menswording en in de Menswording zelf. Het zijn twee bewonderenswaardige figuren, de ene bewonderenswaardig, de andere aanbiddelijk, deze twee vrienden en naasten van de H. Maagd, zelf onvergelijkelijk onder de onvergelijkelijke figuren: de H. Jozef en het Kindje Jezus.

Wat was zij gelukkig, deze vrouw die zich had toegewijd aan God alleen, die haar vreugde en vrede uitsluitend vond in het Hart van God en die toen, uit de hand van haar hemelse Vader, een prachtige bruidegom ontving – de Rechtvaardige van het Oude Verbond, Jozef – én een wonderbaar Kind, een Kind van het mirakel – de Zoon van God zelf. Maar hoe kon een Hart dat geheel en onvoorwaardelijk aan God gegeven was, ook een man en een kind liefhebben? Ook dat is eigenlijk eenvoudig, maar zo eenvoudig dat het diep en mysterievol wordt.

Hoe heeft de Maagd Maria de heilige Jozef liefgehad? Als een echtgenoot van Gods voorzienigheid. We moeten dit goed beseffen: Maria, geheel toegewijd aan God, heeft haar hart voor Jozef alleen geopend in de mate en volgens het plan waarmee God hun ontmoeting had geleid. Misschien waren er uiterlijke omstandigheden, menselijke instrumenten van Gods Voorzienigheid – ouders bijvoorbeeld – die hun ontmoeting hebben voorbereid, zodat Maria kon leven onder het dak van een man die haar beschermde en haar ook een sociale plaats gaf als vrouw: een echtgenoot van Gods voorzienigheid. Maar zij beminde in Jozef enkel hem die er was om haar te helpen haar roeping tot God volledig te vervullen. Zij beminde hem met een liefde die geordend was op dat ene doel: haar geheel voor God bewaren, haar geheel naar God leiden, haar ondersteunen in haar exclusieve zoeken naar God.

Zij beminde Jozef als een beeld van God, als een dienaar van God, als een dienaar van God bij haar, als ik het zo mag zeggen, met de immense liefde van een bruid voor haar bruidegom. Het was een liefde zo groot, zo zuiver, zo loyaal en vrijgevig, dat deze liefde straalde van zuiverheid, van zelfvergetelheid, van vrijgevigheid en dus ook van vreugde en bewondering. Sint-Jozef! In Nazareth!

En het Kind Jezus? Ook dat is een les van onschatbare waarde, te vinden in iets zo ogenschijnlijk eenvoudigs: Maria heeft Jezus nooit bemind als haar eigen kind – nooit! Hoeveel vrouwen verliezen zich niet in de aanbidding van hun kind, zoeken zichzelf in hem terug? Daar zit altijd een gevaar in. Dat geldt voor ons allen: we kunnen veel leren van deze bijna hemelse personen.

Maria heeft Jezus altijd bemind als de Zoon van God. Haar liefde tot God zelf bepaalde haar liefde voor Jezus. Want Hij was niet in de eerste plaats van haar, Hij was van God. En zij beminde Hem omdat Hij de Zoon van God was. Uit liefde tot God heeft zij Hem aanvaard, Hem gedragen in haar schoot, Hem ter wereld gebracht, gevoed, opgevoed en bewaard. Haar liefde voor Jezus kwam voort uit die ene, unieke liefde tot God. Want Hij was Gods Zoon, Gods Beeld, vlak bij haar. En toen Jezus opgroeide, werd Hij ook in haar hart steeds groter, steeds helderder aan de horizon van haar ziel. Heel haar liefde tot God werd overgedragen op Jezus, omdat Hij het Beeld van God was, ja, God zelf.

Ook deze liefde was geordend op haar doel; ze was helemaal gericht op het laten opgroeien van Jezus voor de dienst van God, voor de roeping die Hem was toevertrouwd: het openbare leven, de overgave bij het afscheid op de laatste dag in Nazareth op dertigjarige leeftijd, de prediking te midden van vijanden, het lijden en de dood aan het Kruis. En nooit, al klinkt dat voor ons misschien vreemd, nooit heeft de Maagd Maria tegenover het Kind Jezus ook maar één ogenblik die wederzijdse tedere liefde gekend waarin men zichzelf zoekt in de schoonheid van het kind, in de glimlach van het kind waarin men zijn eigen glimlach herkent, waarin men zichzelf terugvindt. Nooit!

En zózeer zelfs, dat ook deze liefde – net zoals haar liefde voor de H. Jozef – geheel voor God, in God, met God was, en zó zoals God zelf Jezus liefhad. En juist daarom was het een gelukkige liefde, een volkomen zuivere liefde, een volkomen beminnenswaardige liefde.

Wat een lessen hebben wij hier te leren! Laten we de moed hebben om het eerlijk te zeggen: zolang ik God niet liefheb met heel mijn ziel, met heel mijn verstand, met heel mijn hart, met al mijn krachten zal ik nooit in staat zijn om mijn naaste waarachtig lief te hebben, of die nu goed is of slecht (want beide kunnen in dit opzicht even gevaarlijk zijn). Zolang ik God niet liefheb, zal ik mijn naaste nooit kunnen beminnen op een zuivere, grootmoedige wijze, zoals het hoort: dat ik hem vreugde en vrede geef en dat ik in die liefde ook mijn eigen vrede, vreugde en innerlijke rust mag vinden. Dat kunnen wij niet uit onszelf. Het is onmogelijk met menselijke kracht alleen.

Daarom moeten wij de genade vragen om God lief te hebben, onze hemelse Vader, Hem zo te beminnen dat we in Hem onze rust vinden. Mocht Hij ons hart in vuur en vlam zetten opdat we eindelijk mogen begrijpen dat Hij voor ieder van ons is, moet zijn en kan zijn: onze vrede, onze vreugde, het enige ware liefdesdoel van ons leven. En dat al het andere – werkelijk al het andere – ons erbij gegeven zal worden, door bemiddeling en op voorspraak van de Allerheiligste Maagd Maria.

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 15 augustus 1981