Vurig smeken met het “Onze Vader”

O mijn God, twee maanden vóór de afsluiting van ons beroep op het oordeel van uw geliefde Zoon, Onze Heer Jezus Christus, moeten wij terugkeren naar zijn eigen woord waarin Hij zijn leerlingen aanspoort om te vragen wat zij nodig hebben, op geestelijk én op tijdelijk vlak.

Om eerst uw glorie te zoeken, o mijn God, vóór hun eigen zaken. Om uw glorie te vragen, uw koninkrijk, uw belangen – en in het bijzonder de vrijheid en verheffing van de H. Kerk, onze Moeder. Om zich geheel aan U toe te vertrouwen voor al hun noden, zozeer zelfs dat het bij de grote heiligen haast gewoon was om te lezen hoe zij met U een verbond sloten: dat zij alleen zouden zorgen voor de belangen van uw Zoon.

«Alles voor U, niets voor mij», zei Sint-Jan van het Kruis.

Hier gaat het inderdaad om uw glorie en pas daarna om ons belang; en dan nog eerder om ons geestelijk belang dan om het materiële.

Jezus heeft zijn leerlingen leren bidden door hun het “Onze Vader” te geven. Ja, natuurlijk zijn wij bezorgd om ons dagelijks brood en het is een vreugdevol plichtsbesef om dat ook aan U te vragen.

Zeker, wij vragen U ook om vergiffenis voor onze zonden, om ons niet in bekoring te laten ondergaan…
Maar het zijn vooral de eerste beden van het Onze Vader die in deze tijd, dit jaar van het beroep op Christus’ oordeel, dringend opklinken uit ons hart.

«Uw Naam worde geheiligd»: maar dat gebeurt niet meer, o mijn God, althans niet op absolute, algemene en publieke wijze. Er zijn zeker nog vele zielen die tot U bidden, maar uw Rijk is tot stilstand gekomen, verdeeld, in verval!

Laat uw goedheid oplichten, laat uw waarheid doorbreken opdat mensen van goede wil er licht en warmte uit mogen ontvangen! Hebben wij het recht om zó aan te dringen? Toch hebt Gij gezegd: «Vraagt en gij zult ontvangen, zoekt en gij zult vinden, klopt en men zal u opendoen. Want al wie vraagt ontvangt, wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan» (Lc 11, 9-10).

Als Gij, Heer, uw Geest als een orkaan in de Kerk uitzendt, dan zullen er nieuwe heiligen opstaan, dan zult Gij het aanschijn van de aarde vernieuwen! Jezus heeft, om te tonen dat het Koninkrijk van God onder ons was gekomen, alle demonen uit de bezetenen verdreven. O Jezus, wees de Sterkste! Kom in uw eigen paleis dat nu bezet, bezeten is, opdat het opnieuw het huis van God mag worden, zijn heiligdom!

Laat hen die tegen U zijn en de schatten verkwisten niet aan de macht blijven! Wij kloppen aan de deur van uw Hart: Gij moét open doen! Met alle geestelijke middelen proberen wij uw goedgunstigheid te wekken —
dan moéten we toch uiteindelijk vinden!

In deze voorspelling  over tijden van geloofsafval en straf voegt Gij deze parabel toe waarin Gij leert dat wij altijd moeten bidden, zonder ooit te versagen. Hoezeer spreekt dit tot ons hart!

Wij leven in de dagen van Sodom, wij zijn als de familie van Lot die vlucht uit dat vervloekte land, zoals in de dagen van Noë toen de mensen enkel dachten aan eten, drinken, trouwen… en de zondvloed kwam die allen wegvaagde. En toch hebt Gij ons uitgenodigd om zonder ophouden te bidden. Gij zult op een dag terugkomen om alle gerechtigheid te herstellen, om het goede te doen zegevieren, de boosdoeners te beschamen en te verdelgen, maar dan moeten wij volharden in het gebed, het geloof bewaren, want: «Zal de Mensenzoon, wanneer Hij komt, nog geloof vinden op aarde?» (Lc 18, 8).

Wij leggen U dit smeekgebed voor door de voorspraak van alle heiligen, maar vooral door het Onbevlekte Hart van Maria, overeenkomstig uw heilige Wil, die ook voor ons vreugde en verlangen is. Laat het in het Onbevlekte Hart van Maria zijn dat Gij onze klacht hoort, opdat Gij wederkeert om de aarde het heil terug te brengen. Laat uw Koninkrijk komen! Geef ons allereerst het licht dat wij U afsmeken voor de H. Rooms-katholieke Kerk!

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 5 oktober 1987