2 NOVEMBER 2025
De Hemel is de prijs
DE gedachte aan de dood is werkelijk de meest wijze, de meest voorzichtige, de meest gewichtige gedachte die een mens kan hebben. De overtuigde christenen van de 19de eeuw waren daarvan diep doordrongen. Het is immers een toetssteen om de waarde van vele dingen te beoordelen. Voor ons roept die gedachte de bewonderenswaardige overweging in herinnering die men in het dagboek van Charles de Foucauld heeft gevonden:
“Jouw gedachte aan de dood: denk dat je zal sterven als martelaar, van alles ontdaan, op de grond uitgestrekt, naakt, onherkenbaar, bedekt met bloed en wonden, gewelddadig en pijnlijk gedood [dat was werkelijk een hemelse ingeving, want zo is hij gestorven], en verlang dat dit vandaag nog mag gebeuren.”
Het verlangen naar de dood. Wat daarna volgt, is nog verrassender en ademt bovennatuurlijke wijsheid:
“Opdat Ik je deze oneindige genade zou verlenen, moet je trouw zijn in het waken en in het dragen van het Kruis. Bedenk dat heel je leven moet uitmonden in die dood. Zie daarin hoe onbelangrijk zoveel dingen zijn. Denk vaak aan deze dood om je erop voor te bereiden en om de dingen naar hun echte waarde te beoordelen.”
Deze gedachte drukt ten volle uit dat het leven voorbijgaat, dat het zwaartepunt ervan voorbij de tijd ligt, voorbij de grenzen van het aardse bestaan: richting de afgrond als men slecht geleefd heeft of richting het geluk als men zijn weg goed heeft gekozen.
De christenen van de 19de eeuw hadden lief. Zij hadden zichzelf lief en ook de anderen, met een liefde die ruimhartig was voor iedereen: voor hun doden, voor de zielen in het vagevuur, voor de zondaars die moesten worden bekeerd omwille van hun eeuwigheid – zelfs op hun sterfbed! Voor de goddelozen die men koste wat kost wilde raken.
En die liefde strekte zich uit tot de heidenen: ze dreef duizenden priesters, missionarissen en religieuzen naar alle uithoeken van de aarde om zielen tot Christus te brengen, zelfs tot in China, om er weeshuizen te openen en verlaten Chineesjes op te nemen, zodat zij gedoopt konden worden en naar de Hemel zouden gaan.
Men hield van zijn ouders, van zijn vrienden, men verlangde hen terug te zien in de Hemel. In de diepste familiebanden leefde als vanzelf die gedachte: wij zullen elkaar terugzien in de Hemel.
Terwijl het bij ons vandaag helaas omgekeerd is: wij weten niet meer wat echt beminnen is. Onze hedendaagse “liefde” is een heel oppervlakkig gevoel geworden, zonder die diepte en eeuwigheidsgedachte.
Waar kwam die ware liefde vandaan? Vanuit de liefde tot God. De waarheid van God, van de schepping en van de verlossing was voor hen zo helder dat de zekerheid van de dood iets absoluuts was dat hen niet verlamde. Men sloot er de ogen niet voor, omdat tegelijk ook de zekerheid van een toekomstig leven hen bezielde: de Hemel, of de hel, of het vagevuur als tussentoestand. Die zekerheid leefde in de harten van de mensen met dezelfde klaarheid als hun kennis van God zelf.
De mensen van vroeger mediteerden minstens eenmaal per maand over hun eigen dood en de rest van de tijd ook nog vaak. De monniken vertrouwden meer dan wie ook op het eeuwige leven. Wanneer de trappisten van Notre-Dame des Neiges, ondanks al hun lijden, de kou, de zware handenarbeid, de voortdurende stilte en de harde eisen van het gemeenschapsleven, onder de deurpost van hun refter doorgaan en daar lezen: “Dood, oordeel, eeuwigheid”, dan heffen zij hun hoofd op, vervuld van hoop.
De gedachte aan de uitersten – het Laatste Oordeel, Hemel of hel – was dus niet enkel een constante overweging bij de monniken, maar ook bij eenvoudige gelovigen: bij de dorpsbewoner, de boer, de goede katholiek.
En dus praktiseerde men zijn godsdienst. Men trad in het klooster om zijn eeuwig heil veiliger te stellen. Het trappistenklooster of dat van de Victimes du Sacré-Cœur werden gezien als een overgangsplaats waar men leed, voor zichzelf en voor anderen, met de Hemel als beloning. Alles was daarbij in een natuurlijk en bovennatuurlijk evenwicht: een stevig bouwwerk waarvan elke steen solide was. De hel zelf was één van de basisstenen, vóór men over iets anders sprak. En dat is zó waar, dat Maria in Fatima aan de kleine herderskinderen het hellevuur heeft laten zien.
Christus heeft ons de waarheid gegeven over het toekomstige leven. Alleen Jezus Christus. Geen enkel ander mens vóór Hem heeft zo precies en zo zeker gesproken over wat na de dood komt. Hij heeft het gezegd en dat volstaat: zo is het.
De mensen van de 19de eeuw waren even zeker van de hel als van de Hemel. Het ene gaat niet zonder het andere; beide zijn even reëel. De Hemel bestaat en het verlangen naar de Hemel was voortdurend aanwezig. Vanaf de kindertijd was dat een bron van vreugde en blijdschap: de gedoopte kinderen, nog levend in de oorspronkelijke onschuld van de genade, ervoeren dit verlangen heel intens.
De Hemel is dus de beloning voor al onze inspanningen. Dat zei de H. Teresia van het Kindje Jezus: “Wat een vreugde: laten wij voortstappen met onze blik op de Hemel gericht, het enige doel van al ons zwoegen.”
Abbé Georges de Nantes
Uit de retraite “De godsdienst van onze vaderen”, herfst 1988