38. Tedere devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria
De falangist weet en voelt hoe onwaardig hij is, een « arme zondaar met een ziel vol tekorten ». Maar hij is toegewijd aan de Onbevlekte Ontvangenis « aan wie God heel de orde van de barmhartigheid heeft willen toevertrouwen ». Daarom hoort hij het woord van de Engel tot Lucia, Francisco en Jacinta ook voor zichzelf weerklinken: « De Heilige Harten van Jezus en Maria hebben ten aanzien van jullie plannen van erbarmen. »
Die woorden zijn voor hem als een licht dat hem doet begrijpen wie God is en hoezeer Hij van ons houdt en door ons bemind wil worden. Hij beseft de waarde van het offer en hoe welgevallig dat aan God is, hoe Hij in ruil daarvoor de zondaars bekeert. Daarom wil de falangist zonder talmen beginnen met het offeren van al zijn verstervingen, zonder zichzelf evenwel te laten verleiden tot al te zware boetedoeningen: liever waakt hij er over zijn plichten van staat nauwkeurig uit te voeren en in te gaan op de « kleine vragen » van zijn hemelse Moeder.
1. De praktijk van het rozenhoedje werd ingesteld op uitdrukkelijke vraag van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima, zonder daarvoor langs de hiërarchische Kerk te passeren. Bij elk van haar verschijningen zei ze: « Bid elke dag het rozenhoedje. » De falangist weet hoe noodzakelijk dat is, vermits het gaat om de wil van de Allerheiligste Maagd en het eerste middel om God in onze harten te doen heersen, met het oog op het verkrijgen van alle genaden en van het Paradijs in het uur van onze dood.
Onze allerliefste hemelse Vader wil het zo: het is zijn wilsbeschikking die Hij al meer dan honderd jaar met grote nadruk aan ons kenbaar maakt. De falangist wil daaraan beantwoorden, eerst en vooral omdat het « plezier doet aan de goede God ».
Naarmate hij zich meer toelegt op die oefening van kinderlijke vroomheid, schenkt het opzeggen van het rozenhoedje hem heel mysterievol een begin van hemelse vrede en geluk. Want de paternoster is het werktuig dat van de falangist een werktuig van de Maagd maakt.
In het spoor van onze vader, abbé de Nantes, neemt hij de vrijheid om het rozenhoedje op een meer tedere wijze te reciteren, door « Weesgegroet, Maria » te veranderen in « Ik hou van u, Maria ». Die aanspreking zet zijn hart in vuur en vlam: elk weesgegroetje wordt een uiting van liefde, zoals wanneer een kind zijn moeder met kussen overlaadt om haar te troosten voor zoveel beledigingen door de mensen die niet van haar houden.
2. Toen de H. Louis-Marie Grignion de Montfort het door hemzelf gesneden beeldje van de H. Maagd met kussen overstelpte, was die uitdrukking van zijn devotie een echte “communio” in het kader van de gemeenschap van de heiligen. Door zulke vrome praktijken komt de trouwe volgeling van Maria ertoe haar te zien, te horen, te vereren, aan te raken – en niet alleen de H. Maagd, maar Jezus Christus zelf. Het is voor de falangist het begin van een heel liefdevolle en tedere vroomheid en een grote geestelijke vooruitgang. Want de scheppende en barmhartige God laat toe dat de devotie van de falangist op het moment zelf dat ze geuit wordt ook werkelijk het voorwerp van zijn liefdevolle verering raakt: het is de « leerschool van de Hemel ».