DE SCHEIDING TUSSEN KOLONISATIE EN MISSIONERING:
HET BEGIN VAN HET EINDE VAN DE MISSIES
EEUWENLANG werd de missionering van de heidense volkeren gedragen en beschermd door de koloniserende mogendheden. De moderne missiologie, die gestalte kreeg op het einde van de negentiende eeuw, heeft in de Kerk echter noodlottige dwalingen ingevoerd die tot gevolg hadden dat de missies in de twintigste eeuw ondermijnd werden en uiteindelijk in elkaar stuikten.
Die dwalingen kunnen als volgt samengevat worden : de algemene neergang van de missies in de achttiende eeuw zou het gevolg zijn van de kolonisatie, de veroordeling van de autochtone riten en de afwezigheid van een inlandse geestelijkheid ; de heropleving van de missies in de negentiende eeuw zou dan weer nagenoeg uitsluitend te danken zijn aan de inzet van paus Gregorius XVI (reg. 1831-1846), die – zo zegt men – een pleitbezorger van de plaatselijke clerus was en streed tegen het systeem van het Portugese padroado (patronaat).
Deze verkeerde visie, die niettemin eindeloos hernomen wordt in alle standaardwerken over de missionering, werd meer dan honderd jaar geleden, onder de liberaalgezinde paus Leo XIII (reg. 1878-1903), officieel uitgeroepen tot missionaire doctrine van de Kerk om de scheiding tussen kolonisatie en missionering definitief te maken. De gevolgen van die politiek waren rampzalig.
WAT GEBEURDE ER IN DE ACHTTIENDE EEUW ?
Vroeger vormden ontdekkingsreizigers, apostelen, politici en geleerden één geheel. Rond 1750 werd de band die hen bijeen hield gebroken en ging ieder zijn eigen weg : de missionaris deed zijn werk, maar zonder de steun van de geleerde die een agnosticus was geworden en zonder de hulp van de politicus die steeds anti-klerikaler werd. Het gevolg was een duizelingwekkende val van de missies, die in hun eentje probeerden stand te houden ; ondanks enkele heldhaftige pogingen spreekt de vergelijking met de vorige eeuwen echter boekdelen.
De ware redenen voor die neergang worden nooit vernoemd.
Allereerst ligt de schuld bij het jansenisme 1, dat in zijn afkeer van de jezuïeten de vijandigheid jegens de volgelingen van Sint-Ignatius voedde en uiteindelijk gedaan kreeg dat de orde door de paus in 1773 opgeheven werd. Dat betekende een dodelijke slag voor de missies : van de ene dag op de andere werden zij die in de ogen van de heidenen de Kerk vertegenwoordigden plots afgekeurd, in diskrediet gebracht, verjaagd en soms zelfs gevangen gezet. Drieduizendvijfhonderd missionarissen moesten hun post verlaten.
Eerlijkheidshalve moet ook gezegd worden dat de jezuïeten zichzelf kwetsbaar maakten voor kritiek door zich op te werpen als verdedigers van de aanpassing aan de plaatselijke gebruiken in de missiegebieden. Zij logen daarbij over de toegevingen die zij daarvoor in China en India hadden moeten doen aan het heidendom. De pauselijke veroordeling was dus niet ongegrond.
Een tweede reden voor het verval van de missies moet gezocht worden in het gestook van het Parlement en de zogezegde filosofen van de Verlichting. Voltaire spotte geregeld met de theologische discussies over de riten. D’Alembert wreef zich in de handen omdat de parlementen in Frankrijk de strijd aanbonden tegen de jezuïeten : « De parlementen denken dat zij de godsdienst dienen, maar zonder het te beseffen zijn zij de dienaars van de Rede. » In 1765 verkreeg het Parijse parlement dat de jezuïeten uit Frankrijk verbannen werden ; de filosofen deden de Franse kolonies in Canada en India verloren gaan.
Tenslotte was er de Franse Revolutie, die de doodsteek gaf aan de missies in de kolonies en vooral in het moederland met de uitmoording van de priesters van de Vendée, een provincie die een kweektuin voor missionarissen was. De secularisering van de bezittingen van de Kerk beroofde de katholieke missionarissen van bestaansmiddelen op het moment dat de protestantse zendelingen zich begonnen te verspreiden met het geld van Londen.
MISSIONAIRE RENAISSANCE ZONDER KOLONISATIE
Ondanks de algemene achteruitgang stellen we in de 19de eeuw een schitterende wedergeboorte vast, die door de historici uitsluitend toegeschreven wordt aan paus Gregorius XVI. Ook al was dat inderdaad een grote paus, toch onderbelicht men daarbij de waarheid.
Want het nieuwe elan van de missionering is vooral aan Frankrijk te danken. Van de 13.314 missionarissen die de Kerk in het jaar 1900 telt, levert Frankrijk twee derden van de priesters en vier vijfden van de broeders en de zusters ! Naast dit statistisch gegeven is er ook het geestelijke feit : het gaat om een contrarevolutionair, reactionair werk, dat de bedoeling heeft herstel te doen voor de misdaden van de Franse Revolutie. Het is werkelijk een werk van de Restauratie. Daniel-Rops merkt op dat men voor de heropbouw van de missie-instituten moet wachten tot 1830 ; vermits het vijftien jaar vergt om een missionaris op te leiden, komen we automatisch uit bij 1815, het jaar van Waterloo en de terugkeer van de Bourbons op de Franse troon.
Vervolgens is de missionaire renaissance ook door en door traditioneel : men gaat op missie om zielen te redden. Geen enkele missionaris zou vertrokken zijn als hij in zijn hart daarvan niet volledig overtuigd was.
Toch is er een essentieel verschil met het verleden, met de tijden van de H. Franciscus Xaverius en zovele anderen : vanaf 1830 staat de missionering los van de kolonisatie. Het merendeel van de missionarissen betreurt die breuk en lijdt eronder. Anderen echter, die onder de invloed van het liberalisme staan, zullen er een punt van maken om de rampzalige scheiding tussen politiek en godsdienst ook in te voeren in de missionaire leer van de Kerk.
EEN UTOPISCH ULTRAMONTANISME
In de jaren 1840 proberen een aantal missionarissen zich aan te passen aan die scheiding door de kolonisatie te vervangen door een utopisch ultramontanisme 2 : het zou volstaan om in de missies uitsluitend de katholieke Kerk te installeren.
« We gaan in Afrika niet Italië, Frankrijk of een ander land van Europa vestigen, maar uitsluitend de heilige katholieke Kerk buiten elke nationaliteit en elk menselijk systeem. Met de genade van hierboven willen we ons ontdoen van alles wat slechts Europees is, om enkel de gedachten over te houden die de waarachtige basis vormen van de oude en nieuwe christenheden : de gedachten van de Kerk, die de gedachten van de Geest Gods zijn » (brief van Mgr. Truffet, bisschop in Frans West-Afrika, aan de Propaganda Fide, 28 maart 1847).
In zijn « Ingekorte uiteenzetting over de toestand van de godsdienst in India » (1842-1845) zegt Mgr. de Marion-Brésillac precies hetzelfde :
« Hij die tot het apostolaat geroepen werd, moet [zijn vaderland] in zekere zin vergeten. Vooral de nationale geest zou absoluut vreemd moeten zijn aan zijn handelingen. Spijtig genoeg was dat in het verleden niet het geval. De Franse missionaris bleef veel te Frans, de Portugese missionaris veel te Portugees enz. Waarom ziet men de absurditeit niet in van die nationale invloed die men oplegt aan een volk dat er een afkeer van heeft ? » (p. 11).
Het is belangrijk te beseffen dat het hier gaat om fundamentele kritiek op het werk verricht door Sint-Franciscus Xaverius (1506-1552), op de kruisvaardersgeest die voor hem gepaard moest gaan met de missionaire geest [zie kadertekst op p. 6].
Wat Marion-Brésillac verwerpt, is het opleggen van een godsdienst door een katholieke natie : « Dat burgerlijke magistraten proberen Algerije te verfransen, India te verengelsen enz. dat begrijp ik : ze willen over die landen heersen. Maar wij ! Als wij willen regeren over die volkeren, dan zijn wij geen missionarissen meer. Als wij het kerkelijk gezag over die volkeren willen bewaren, dan zijn wij geen missionarissen meer. Wij zijn in dat geval nog slechts de kerkelijke officieren van de regering die wij dienen en niets anders. Wie zal al het kwaad kunnen opsommen dat die nationalistische geest in India en de andere missies aangericht heeft ? »
Marion-Brésillac aanvaardt dus dat de actie van de Kerk losgemaakt wordt van die van de koloniserende naties. In 1842 schreef hij in zijn missiedagboek : « Alsof de godsdienst kan afhangen van een verovering, alsof de leiding over de zielen zich zou kunnen plooien naar de grillen van een wereldlijke administratie... »
De Franse dominicaan pater Lacordaire, de propagandist van de scheiding tussen Kerk en staat, drukte zich in 1844 in dezelfde bewoordingen uit : « Zielen aan de godsdienst schenken, dat is iets waartoe veroveraars en staatslieden niet bij machte zijn en wat elke dag wél door een eenvoudige priester gedaan wordt ; die legt zijn handen op zijn hart om ze de ijdele vreugden van de wereld te ontzeggen, heft ze vervolgens smekend ten hemel en plaatst ze tenslotte, gezuiverd, op het hart van andere mensen. »
De godsdienst richt zich tot het hart zonder te steunen op de publieke strijdkrachten om haar te beschermen...
Mgr. Truffet – die trouwens een goede vriend was van Montalembert, de politieke leider van de liberaal-katholieken – noemt de gedachten van de Kerk « goddelijk » vanaf het moment dat ze los staan van elke nationaliteit en elk menselijk systeem. Hij beweert dat dergelijke gedachten gemakkelijk « wortel kunnen schieten in elke door mensen betreden bodem, op voorwaarde dat ze niet besmet worden door vermenging met aardse ideeën » : menselijke ondersteuning, beschaving en orde, waarvoor de katholieke naties zorgen, maar waarvan de liberaal-katholieken niet willen weten !
In zijn « Pastorale instructie over het goddelijk recht in de Kerk » (1846) noteerde Mgr. Parisis : « De Kerk heeft geen bescherming en geen privileges nodig, enkel de vrijheid, het sociaal recht op vrijheid voor iedereen. »
Het beginsel van de scheiding tussen kolonisatie en missionering, dat rond die tijd begint binnen te sijpelen in de geest van de missionarissen zelf, komt van de liberaal-katholieken. Dat principe is slechts het logisch gevolg van de scheiding tussen politiek en godsdienst.
VAN LIBERALISME NAAR INCULTURATIE
Diezelfde missionarissen gaan heel ver in het relativisme, eerst in de praktijk, nadien ook op leerstellig vlak. Zo lezen we verderop in de brief van Mgr. Truffet aan de Propaganda Fide 3 : « Wij zullen verplicht zijn onszelf tot Guinezen te maken als wij willen dat de Guinezen katholiek worden. Die wederzijdse assimilatie is hét middel om de sociale en religieuze elementen [sic] die God overal geplaatst heeft waar Hij zijn kinderen geschapen heeft, ongeacht het verschil van huidskleur, te doen kennen, te verenigen en vruchtbaar te doen zijn. »
De tegenspraak in een liberale geest is soms verbazingwekkend : na eerst geweigerd te hebben om zijn katholicisme te laten “ bederven ” door aardse ideeën zoals het Franse, Spaanse of Portugese nationalisme, gaat hij vervolgens akkoord om het te laten “ bederven ” door de Guinese cultuur en zelfs om haar religieuze elementen over te nemen ! Mgr. Truffet zet bijgevolg de stap naar de inculturatie : hij is bereid om elementen uit andere godsdiensten te integreren in het katholicisme. Daarbij baseert hij zich op de theologie van de primitieve openbaring van de Italiaanse jezuïeten Matteo Ricci (1552-1610) en Roberto de Nobili (1577-1656). Onze vader, abbé de Nantes, heeft die theorie aan de kaak gesteld :
« Ricci en de Nobili dachten slim te zijn door de oude traditie terug op te nemen volgens dewelke alle godsdiensten voorbereidingen tot het christendom zouden zijn. Dan konden zij goede maatjes worden met de intellectuelen en de elite van de heidense landen. Ze kregen te maken met hogere kasten die ze slechts zeer oppervlakkig kenden en waarvan ze dachten dat ze alle kwaliteiten bezaten ; in werkelijkheid was die elite onvoorstelbaar hoogmoedig en vol van een racistisch nationalisme. De heidense intellectuelen hielden de missionarissen voor de gek en bekeerden zich uiteindelijk helemaal niet » (conferentie van Allerheiligen 1981).
DE KRUISVAARDERSGEEST VAN DE H. FRANCISCUS XAVERIUS
De heilige missionaris schreef aan de Portugese onderkoning van India om « hem aan te sporen, op basis van de godsdienst, de wapens op te nemen tegen de usurpator en christenvervolger » van het koninkrijk Jasanapatan en deze te doen vervangen door zijn zoon, zijn wettige erfgenaam die christen geworden was.
Franciscus Xaverius gaf de vicaris-generaal van India de opdracht om bij de Portugese koning Joao III verslag uit te brengen over de obstakels voor de evangelisatie, namelijk « het wangedrag van de Portugezen die het gezag in India uitoefenen ». De grote jezuïet aarzelde niet om de vorst te wijzen op het oordeel dat na zijn dood over hem zou geveld worden :
« Het gevaar bestaat, Majesteit, dat u dan uit de mond van een geïrriteerde God volgende woorden zult horen : “ Waarom heb je hen niet gestraft die onder jouw bewind in India oorlog hebben gevoerd tegen Mij, terwijl je anderzijds zo’n strenge straffen oplegde aan wie nonchalant waren inzake je financiën ? ” »
Sint-Franciscus verkreeg van de koning de aanstelling van een nieuwe gouverneur voor India, die schriftelijke orders van Joao III meebracht : verbod op elke vorm van heidens bijgeloof in Goa, vernietiging van pagodes en afgodsbeelden verstopt in de huizen van de heidenen, verbanning van de brahmanen [de afgodenpriesters die de hoogste kaste vormden] die zich zouden verzetten tegen de verkondiging van het Evangelie. Verder mocht er geen enkel publiek ambt aan heidenen gegeven worden, mocht men geen slaven meer verkopen aan moslims en heidenen en moest de parelvisserij uitsluitend in christelijke handen komen.
Dankzij de heilige werd Goa een echt geestelijk centrum, waaraan de Portugezen de naam “ Rome van het Oosten ” gaven. Dominicanen, franciscanen, augustijnen en jezuïeten hadden er hun provinciaal. Vanuit Goa ging een grote evangelisatiebeweging uit naar de meest afgesloten landen zoals Tibet, China en Japan.
In 1564 vond in de kolonie een provinciaal concilie plaats, waarop twee belangrijke besluiten werden genomen : de aanvaarding van de decreten van het Concilie van Trente en het verbod op de autochtone riten. De Portugezen hielden niet in het minst rekening met de inlandse zeden bij hun evangelisatie ; die ging hand in hand met de kennis van de Portugese taal. Portugese universitairen stelden veel kleine handboeken (cartilhas) samen om “ Portugees zonder moeite ” te leren ! Het obstakel van de taal werd daarmee snel overwonnen en ze slaagden schitterend in de verwestersing van de lagere kaste van de vissers.
De Nobili wou anders doen dan Sint-Franciscus Xaverius en afstappen van de methode van verwestersing die de Portugezen in Goa toepasten. Hij maakte zich sterk dat hij het binnenland van India zou missioneren zonder de kolonisatoren en met aanvaarding van het kastensysteem. Hij bekommerde zich niet om de paria’s, maar presenteerde zich bij de brahmanen als een Romeinse radja die boete kwam doen en meer wilde leren over de gebruiken van het land. Paus Gregorius XV veroordeelde dit progressisme avant la lettre : « Wij bezweren hen die fier zijn op hun adeldom [de nieuwe christenen uit de hogere kasten] dat zij de ledematen zijn geworden van een lichaam waarvan het hoofd Hij is die zacht en nederig van hart is. Zij mogen geen misprijzen koesteren, zeker niet in de kerken waar men in de grootst mogelijke nederigheid moet verschijnen, voor personen van geringe afkomst en eisen dat zij afgescheiden [van de paria’s] de sacramenten ontvangen en het woord Gods beluisteren. »
Ricci van zijn kant wijdde zich in China hoofdzakelijk aan de evangelisatie van de intellectuelen. Hij spande zich in om in het confucianisme een aanvaardbare filosofie te vinden. Dat was het begin van het adopteren van de kledij, de leefstijl en de etiquette van de Chinese elite. De verering van Confucius en de voorouderverering waren volgens Ricci, die elke dag dineerde met nieuwsgierige leden van de hoogste kaste, geen vormen van afgoderij omdat ze een cultureel en geen religieus verschijnsel zouden zijn... De methode van de jezuïet leidde uiteindelijk nauwelijks tot bekeringen. In 1742 zou de zgn. ritenkwestie definitief beslecht worden : de jezuïeten, van wie bewezen werd dat zij opzettelijk de werkelijkheid in China al te fraai hadden voorgesteld, werden veroordeeld.
Wat Mgr. Truffet betreft, die weigerde in zijn missiegebied van Dakar alle banden met de Franse administratie en marine en probeerde een goede verstandhouding op te bouwen met de mohammedaanse maraboets, de fameuze “ elite ” die Frankrijk door en door vijandig gezind was... Hij legde zichzelf en zijn missionarissen echter zo’n streng voedselregime op – wat trouwens door zijn oversten werd afgekeurd – dat zij allemaal ernstig ziek werden. Toen hij eindelijk bereid was een dokter te laten komen, was het voor hemzelf te laat : hij stierf op 22 november 1847 van uitputting. Nochtans lag heel de tijd een schip van de Franse zeemacht voor anker vlak tegenover de missiepost ! Admiraal Baudin oordeelde ongenadig en sprak over « het gebrek aan verstand van de overste van deze missie ».
EEN INLANDSE CLERUS
Mgr. de Marion-Brésillac wou niet steunen op de kolonisatie en ijverde voor de vestiging van een inlandse geestelijkheid. Hijzelf en zijn vriend Luquet doorsnuffelden de archieven van de Missions Étrangères in Parijs en vonden tenslotte een document dat hen in de kaart speelde : richtlijnen van de Propaganda Fide uit 1659 aan de missies in Tonkin waarin ogenschijnlijk aan de nieuwlichters gelijk werd gegeven. Zo stond er in de tekst : « Houd u ver van elke inspanning en elke raad aan die volkeren om hen hun riten, gebruiken en moraal te doen veranderen... » Marion-Brésillac wreef zich in de handen. Maar er stond ook : «... op voorwaarde dat ze niet openlijk in tegenspraak zijn met de godsdienst en de goede zeden ». Dat is precies de hele kwestie !
Verder stond er in het document : « Plant het geloof voort, zoek niets anders dan de geestelijke belangen en het heil van de zielen. Uw werken, verlangens en gedachten moeten volledig gericht zijn op de hemelse zaken, met uitsluiting van elke andere bezigheid. » Hadden de missionarissen dan andere bezigheden ? Ja, wisten Marion-Brésillac en Luquet : ze stonden in dienst van de koning van Portugal en het verfoeide padroado !
De progressisten hadden hun oorlogsmachine gevonden. Ze confronteerden de H. Stoel met een van zijn eigen documenten, dat gemakkelijk voor een verkeerde interpretatie vatbaar was en dat opgesteld was in een periode waarin de toenmalige verantwoordelijken nog te weinig zicht hadden op wat er in de missies werkelijk aan de gang was. Luquet intrigeerde zolang bij Gregorius XVI tot de paus in 1845, enkele maanden voor zijn dood, de instructie Neminem profecto publiceerde. Deze instructie maakte het voor elke missionaris tot een verplichting om méér te doen voor de vorming van een inlandse geestelijkheid.
De missionarissen ter plekke verzetten zich echter tegen deze nieuwe politiek. De instructie werd in de 19de eeuw dan ook nooit in de praktijk gebracht. Dat belette Marion-Brésillac echter niet er gebruik van te maken om zich op te werpen als de grote pleitbezorger van de schepping van een Indiase clerus, die gemakkelijker geneigd zou zijn de plaatselijke gebruiken te volgen en die tijdens de vervolgingen in de autochtone bevolking zou kunnen opgaan.
Maar in welke mate zijn de plaatselijke gebruiken van een land aanvaardbaar ? Zijn die gebruiken echt wel zo neutraal ? De beschrijving die de bisschop geeft van de Indiërs en hun zeden is erg idyllisch en zeer naïef. Zo schrijft hij in zijn dagboek :
« Zo komen we tenslotte op een plaats waar het Europese gedachtengoed geen enkele invloed meer uitoefent. Wij kunnen genieten van het zuiver Indisch aspect van het land en de bewoners bezig zien in hun zachtaardige en natuurlijke eenvoud. [...] Die zachtaardigheid is spreekwoordelijk, zij gaan zelfs zover dat zij nooit onnodig de dieren kwetsen. Ze nuttigen die trouwens zelden als voedsel. Misschien is het die onthouding van dierlijk voedsel die bijdraagt tot hun zachtaardigheid...
« Wij vertrokken om 4 uur in de ochtend terwijl rondom ons de apen over de weg sprongen. De aap is een van de meest vereerde dieren. Wee ons wanneer wij in een heidens dorp de onvoorzichtigheid zouden begaan om zo’n dier te verwonden ! De Indiërs zouden snel hun zachtmoedigheid vergeten om de eer van hun apengod te wreken... » Voor de rest zijn de Indiërs de beste mensen ter wereld !
Die “ beschaving ” wou Mgr. de Marillon-Brésillac dus kerstenen... Hij stond gunstig tegenover het respect voor het kastensysteem, met aan het hoofd de brahmanen, om een inlandse geestelijkheid in het leven te roepen. Hij wist dat hij daarmee lijnrecht inging tegen de bullen van paus Benedictus XIV (reg. 1740-1758), die het kastensysteem veroordeeld had ; elke missionaris die naar India trok moest zweren dat hij die bullen zou respecteren. Vandaar dat de bisschop schrijft : « Het is echter onmogelijk iets te doen dat in tegenspraak is met de eed die wij afgelegd hebben. » Hij verwacht van Rome meer « tolerantie » (brief aan Mgr. Charbonneaux, 17 april 1855) !
Seminaristen uit Carcassonne schreven hem met het dringende verzoek zich te willen wijden aan de evangelisatie van de paria’s, « een kaste die altijd al ons diepe medelijden heeft opgewekt ». Marillon-Brésillac antwoordde dat zij « allicht over deze kaste geen juist idee hadden » en dat de arme Indiase “ rechtelozen ” helemaal niet te beklagen waren...
DE H. FRANCISCUS XAVERIUS IS GEEN MODEL !
De enig mogelijke methode was nochtans die welke Sint-Franciscus Xaverius gebruikte door het evangeliseren van de paravers, de misprezen kaste van de vissers. De grote heilige slaagde er op een dag in op haast miraculeuze wijze binnen te dringen in een verboden gebied in het binnenland van India. De traditie verhaalt dat hij bij zijn terugkeer zei dat de volkeren in kwestie nog niet rijp waren voor het Evangelie : de obstakels opgeworpen door een nog heidense samenleving waren te groot.
De grote missionaris heeft altijd gestreden tegen de brahmanen, die hij als niet te bekeren beschouwde omwille van hun hoogmoed en hun perversiteit (zijn brieven zijn bijzonder streng ten aanzien van die hogere kaste). Door te kiezen voor de paravers maakte hij van het christendom een misprezen godsdienst van paria’s, wat overeenstemt met het Evangelie, maar wat Marion-Brésillac absoluut niet wou !
Voor die laatste is de H. Franciscus Xaverius dan ook geen model : « Ja, ik durf zeggen dat het Xaverius ontbrak aan een subliem karakter om de werkelijke apostel van India te zijn [sic]. Het karakter waarover ik het heb, is precies datgene wat de apostelen onderscheidde van de andere leerlingen van Christus, die slechts leerling en gewoon priester gebleven zijn. Xaverius was geen bisschop. Xaverius had niet de macht om het priesterlijk karakter waarmee hij bekleed was te reproduceren. Wat hem ontbrak, was de vruchtbaarheid van de opperpriester. Xaverius kon christenen maken, maar geen Kerken » (Document de mission et de fondation, pp. 106-107).
HET BLOED VAN DE MARTELAREN VOLSTAAT NIET !
Voor missionarissen als Truffet en Marion-Brésillac is het promoten van een inlandse clerus het enige middel om op duurzame wijze een Kerk te stichten. Zelfs de martelaren vinden geen genade in de ogen van laatstgenoemde. Wanneer hij op een dag verneemt dat Mgr. Imbert en twee van zijn missionarissen in Korea de marteldood gestorven zijn, samen met verscheidene maagden en een kind van 11 jaar (21 september 1839), schrijft hij in zijn dagboek :
« Wat zou ik de roemvolle relieken van Mgr. Imbert met meer respect vereren als hij, vooraleer zijn hoofd aan de beulen over te leveren, eerst de heilige olie had doen vloeien over een bisschop gekozen uit de besten van de christenen aldaar, zodat het priesterschap er had kunnen voortduren... » Dat komt echt wel neer op het geringschatten van het bloed van de martelaren en de wondertekenen waarmee hun dood gepaard ging, tot stichting van de christenen en zelfs de heidenen !
MGR. RETORD HEEFT HET VERKEERD VOOR !
Die obsessie inzake autochtone geestelijken en bisschoppen bracht Marion-Brésillac ertoe kritiek uit te oefenen op de methode van Mgr. Retord, die nochtans een talrijke inlandse clerus had gevormd ; velen van hen zouden net als hun bisschop trouwens de marteldood sterven.
Mgr. Retord was werkzaam in het Franse protectoraat Tonkin in het noorden van het huidige Viëtnam. Zijn “ fout ” bestond er volgens Marion-Brésillac in dat hij zijn Viëtnamese priesters pas wijdde op de leeftijd van 38 of 40 jaar, nadat ze langdurig in contact waren geweest met de Europese missionarissen die hen de westerse beschaving en manier van doen bijbrachten. « Ik vind het moeilijk toe te geven dat het goed zou zijn om pas een priester te wijden als hij veertig jaar is. [...] Evenzo heb ik het er moeilijk mee en vind ik het zelfs spijtig dat er in India een geestelijkheid wordt opgeleid die Franse gewoonten, zeden en karaktertrekken heeft. »
Neen, de nieuw gewijde Indische priesters moest men Indiër laten blijven.
BENEDICTUS XIV IS NIET ONFEILBAAR !
We hadden het hierboven reeds over de bullen van Benedictus XIV, die voorschreven dat de missionarissen in India zich niet medeplichtig mochten maken aan het kastensysteem. Niettemin deed men in de praktijk veel toegevingen aan de gebruiken van de kasten en andere heidense geplogenheden, uit schrik dat men anders te veel christenen uit de hogere sociale lagen zou verliezen.
Die toegevingen getuigden echter niet van de christelijke naastenliefde. Zo aanvaardden veel missionarissen bv. dat de christelijke paria’s buiten het kerkgebouw werden gehouden, onder de pandel (een afdak van takken en bladeren), wat de paus nochtans uitdrukkelijk verboden had. De bewoners van het kustgebied Malabar vonden het namelijk een opperste vernedering om door dezelfde deur als de paria’s te moeten gaan ! Men ging zelfs zo ver de communie uit twee verschillende cibories uit te reiken...
Volgens Mgr. Marion-Brésillac moest er hoe dan ook met het kastensysteem rekening worden gehouden, sterker nog, hij vond het een zuiver burgerlijk systeem waarmee geen heidendom gemoeid was en dat moest behouden worden. Hij wou daarom dat Rome de richtlijnen van Benedictus XIV zou herroepen. Hij had daarover een onderhoud met paus Pius IX, die hem opdroeg zijn visie op de missionering in India op papier te zetten. Marion-Brésillac schreef onder meer :
« Het is onmogelijk niet te erkennen dat er sinds de publicatie van de bul “ Omnium sollicitudinem ” [door Benedictus XIV] geen serieuze bekeringen meer geweest zijn in India. » Dat is niet waar : de gedachte dat de richtlijnen van Benedictus XIV de geloofsafval van de plaatselijke christenen en het stilvallen van de bekeringen zouden bewerkstelligd hebben, is laster verspreid door de jezuïeten. « Het komt me voor dat we ernstig moeten overwegen of er geen middel bestaat om de christenen enerzijds te behoeden voor de schuldige deelname aan de afgoderij, zonder hen anderzijds te grieven, te onteren of neer te halen, wat gebeurd is sinds de uitvoering van de decreten. »
Het rapport van de bisschop werd in Rome slecht onthaald. De Z. Pius IX volgde het standpunt van zijn voorganger Benedictus XIV, die in een van zijn bullen opgemerkt had :
« Deze constitutie heeft betrekking op de zuiverheid van de christelijke eredienst, die zij wil beschermen tegen elke besmetting door bijgeloof. Wij kunnen dan ook niet aanvaarden dat iemand er zich zomaar zou durven tegen verzetten of ze zou misprijzen, alsof ze geen hoogste besluit van de apostolische Stoel zou bevatten en alsof het niet zou gaan over een godsdienstkwestie, maar over iets onverschilligs of over enkele punten van veranderlijke discipline. »
INCULTURATIE IN TIBET
Twee lazaristen, de paters Joseph Gabet en Evariste Huc, die in 1840 toegewezen waren aan het toenmalige vicariaat van Tartarije-Mongolië, ondernamen in 1844 een exploratietocht naar Mongolië en tot in Tibet. Het relaas dat pater Gabet er later van publiceerde, werd door keizer Napoleon III financieel gehonoreerd ; hij raadpleegde de lazarist ook voor zijn Aziatische politiek. Pater Huc van zijn kant onderstreepte dat er allerlei gelijkenissen waren tussen het christendom en de religie van de lama’s, de Tibetaanse “ monniken ”, wat niet weinig zou bijdragen tot de latere ongezonde fascinatie van het Westen voor Tibet.
Pater Gabet schreef een rapport over de toestand van de missies in China, dat hij richtte aan Pius IX :
« Vermits de priesters in de Chinese missies vreemdelingen zijn, is het natuurlijke gevolg dat de [christelijke] godsdienst voor de plaatselijke bevolking een buitenlands product lijkt, iets dat een vijandig volk gebruikt om binnen te dringen [sic !]. Met een inlandse geestelijkheid zou de godsdienst, met behoud van zijn katholiek en universeel karakter, een nationaal voorkomen krijgen en wortel schieten in het land ; met buitenlandse priesters bevinden de missies, hoe schitterend en voorspoedig ze ook schijnen, zich altijd in een precaire toestand, zonder diepe wortels en helemaal niet in staat om weerstand te bieden aan een storm. »
Gabet maakt van de inlandse geestelijkheid niet de voltooiing van de evangelisatie door Europese missionarissen, maar het enige middel om Kerken te stichten in heidense landen. Zijn theorie houdt in dat die autochtone clerus de heidense gebruiken behoudt.
PIUS IX NEEMT DE ZAAK IN HANDEN
Van bij het begin van zijn pontificaat (1846-1878) verzet Pius IX zich krachtig tegen de richting die de missionering dreigt uit te gaan. In 1848 plaatst hij het rapport van pater Gabet op de Index, evenals het boek van pater Huc (dat al wel het imprimatur van de bisschop van Doornik gekregen had !). Hij weigert dat het rapport van Mgr. Marion-Brésillac voor onderzoek verspreid wordt onder de kardinalen van de Propaganda Fide. Tijdens een laatste onderhoud met de missiebisschop, op 12 augustus 1854, maakt de paus hem duidelijk dat hij niet moet rekenen op een verzachting van de bullen van Benedictus XIV.
De Opperherder buigt zich ook over de kwestie van het padroado, het Portugese patronaat. In de 15de eeuw had de koning van Portugal van de H. Stoel de macht gekregen om in de Portugese kolonies de bisschoppen te benoemen en hen jurisdictie over de missies te geven. In 1834 kwamen in Lissabon echter de antiklerikale, liberale constitutionalisten aan de macht en werden de missiecongregaties opgeheven. Paus Gregorius XVI besloot daarop om apostolische vicarissen te sturen die rechtstreeks van zijn gezag afhingen. Beweren dat deze paus « streed tegen het systeem van het Portugese patronaat » is dus een aanfluiting van de historische feiten ! Hij streed tegen de pretentie van de revolutionaire regering om zich tot eigen profijt het privilege van de Portugese koningen toe te eigenen. Hetzelfde zou hij trouwens doen in Zuid-Amerika, toen verschillende landen zich onder de vlag van de “ nationale revolutie ” en onder maçonnieke leiding losscheurden van Spanje.
Pius IX, die de kwestie erfde, trachtte ze op te lossen door met de Portugese regering een nieuw concordaat te sluiten, ondertekend op 21 februari 1857. Op die manier kon het padroado hersteld worden. De paus bekrachtigde het gezag van de door de Portugese koning benoemde aartsbisschop van Goa, Mgr. Joao Chrysostomo de Amorim Pessoa, die het lot van de hem toevertrouwde gelovigen echt ter harte nam.
In 1863 hervormde de aartsbisschop, in overeenstemming met de Portugese regering, de studies in de seminaries. Hij stichtte een rijke bibliotheek waaraan Pius IX een grote voorraad boeken schonk en drong er bij zijn clerus op aan dat zij zich zouden toeleggen op wetenschappen en letteren, op straffe van verlies van hun beneficiën. Hij deed aan zijn gelovigen de encycliek Quanta cura en de Syllabus kennen en verdedigde de paus tegen de beschuldigingen van de liberalen. Het resultaat was dat de christenheid van Goa een opmerkelijke bloeiperiode kende.
Parallel daarmee beval Pius IX in 1858 een apostolisch bezoek in de persoon van Mgr. Bonnand om zich te vergewissen van de staat van de missies in de rest van India. Wanneer men de instructies van de paus ontleedt, stelt men vast dat Pius IX erom bezorgd was één enkel gezag te vestigen als remedie tegen het ontbreken van een katholieke kolonisatie.
Zo keurt hij de slechte administratie door de Franse apostolische vicarissen af, hun onderlinge onenigheid en de vrijheden die zij zich veroorloven met betrekking tot « het canoniek recht en de discipline van de Kerk ». En hij betreurt « de moeilijkheden met de [Britse] regering : die is protestants en bijgevolg de katholieke godsdienst vijandig gezind. Onder het voorwendsel van godsdienstvrijheid vervolgen de Engelsen het katholicisme, met des te meer succes omdat zij het zeer handig aan boord leggen. Aan de katholieken doen zij geen enkele toegeving, tenzij ze er door noodzaak toe gedwongen worden ; maar in dat laatste geval leggen ze altijd de zwaarste voorwaarden op... »
« ROME HEEFT GESPROKEN, DE ZAAK IS TEN EINDE »
Mgr. Bonnand stierf in 1861. Het apostolisch bezoek dat Pius IX had opgedragen, werd afgewerkt door Mgr. Charbonneau en zijn vicaris, Mgr. Laoüenan. Maar die laatste brak in zijn eindrapport opnieuw een lans voor de inculturatie ! Hij onderstreepte de afschuw van de Indiërs voor de Europese gebruiken zoals « het eten van rundvlees, het dragen van gepoetste schoenen [dus uit koeienleer !], het drinken van wijn of gegiste likeuren [maar wat dan met de mis ?]. » Verder veroordeelden de Indiërs volgens hem ook « het feit dat men personen van de laagste kasten in zijn dienst heeft of in zijn woning laat binnengaan, en duizend andere zaken van dezelfde aard die in de ogen van de Indiërs misdadig of bevuilend zijn. »
Moeten de missionarissen daar dan allemaal aan toegeven ? Volgens Mgr. Laoüenan wel : hij vindt ze gewettigd. Om zijn mening te rechtvaardigen stelt hij zich voor dat christelijke brahmanen met hun Indische cultuur naar een ongelovig geworden Frankrijk zouden komen om het land te evangeliseren. « Stellen we ons voor dat zij eisen dat hun nieuwe bekeerlingen zich aanpassen aan hun Indiase gebruiken en ideeën. Denkt u dat die brahmanen dan veel bekeringen zouden bereiken ? » Dezelfde redenering moet volgens hem dus toegepast worden op de Europeanen die als missionaris naar India trekken...
Wat vond de paus ervan ? Het antwoord vinden we in de reactie van Pius IX op een vraag die hem werd voorgelegd door Mgr. Massaya, als apostolisch vicaris werkzaam in Abessinië. De missiebisschop vroeg aan Rome welke houding hij moest aannemen tegenover de kaste van de Mangio, die van oudsher het slachtoffer waren van sociale uitsluiting. Wanneer een missionaris betrapt werd op een gesprek met iemand van die kaste, werd de geestelijke door de rest van de bevolking onmiddellijk in quarantaine geplaatst ! Rechtvaardigen de negatieve gevolgen voor het apostolaat van de hogere kasten dat men afziet van het onderrichten van de Mangio en hen de missionarissen weigert om wie ze vragen ?
Het antwoord komt van het H. Officie, dat van de gelegenheid gebruik maakt om een glasheldere theologische verklaring te geven :
« Het H. Officie herinnerde aan het universeel karakter van het heil en aan de plicht van de Kerk om Jezus Christus na te volgen, die niemand uitsloot, het Evangelie aan de armen bracht en niet bang was om te eten met tollenaars en zondaars, tot groot schandaal van de Farizeeën. Het besluit was dat een missionaris geen enkele toegeving mag doen aan discriminatie van bijgelovige oorsprong » (Claude Prudhomme, Missions chrétiennes et colonisation XVIe-XXe siècles, Parijs, 2004).
Roma locuta, causa finita. De kwestie van de riten werd door Pius IX beschouwd als definitief beslecht.
Ondertussen was Mgr. de Marion-Brésillac gestorven in Freetown (Sierra Leone) op 25 juni 1859. Net als Mgr. Truffet had hij alle hulp van de koloniale administratie geweigerd. Admiraal Bouët-Willaumez schreef aan zijn opvolger, pater Planque : « Het is een trieste zaak dat men kostbare mannen een vruchteloze dood laat sterven op de meest ongastvrije plaats van een toch al woeste kust. Waarom zich niet richten tot de personen die de kennis hebben, tot de marineofficieren die de missionarissen graag zien en waarderen en die op het dodelijk gevaar zouden gewezen hebben ? »
broeder Scubilion van de hemelse Koningin
Hij is verrezen ! nr. 94, juli-augustus 2018
(1) In de lijn van de Ieperse bisschop Jansenius (1585-1638) verwierpen de jansenisten de Onbevlekte Ontvangenis van Maria en de pauselijke onfeilbaarheid, die twee eeuwen later als absolute geloofswaarheden zouden bevestigd worden. Ze stelden uiterst strenge voorwaarden voor de toediening van de sacramenten. Vooral ook ageerden ze tegen het vorstelijk absolutisme en trachtten ze het gezag van de Zonnekoning te ondermijnen.
(2) De term ultramontanisme (lett. “ over de bergen ”) wordt gebruikt om een hoge mate van pausgezindheid aan te geven. Deze stroming staat tegenover het gallicanisme, dat (vooral in Frankrijk) streeft naar zoveel mogelijk onafhankelijkheid van Rome voor de nationale Kerk.
(3) De Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof werd gesticht in 1622 en was oorspronkelijk gericht op de protestantse gebieden in Europa : de militaire successen van de katholieken bij het begin van de Dertigjarige Oorlog openden de poort voor de katholieke missionering van bv. Bohemen. Pas later legde de Propaganda Fide zich toe op de kolonies.