28 FEBRUARI 2021
De Gedaanteverandering
en het derde Geheim van Fatima
DE Kerk geeft ons op deze tweede zondag van de Vasten de gelegenheid om te mediteren over de evangelische scène van de Gedaanteverandering. Vandaag wil ik jullie de harmonische overeenkomsten onthullen tussen deze theofanie van Onze-Lieve-Heer en het derde Geheim van Fatima.
Allereerst zijn er de tenten van Tabor die Petrus wil bouwen. Deze tenten zijn de Kerk, maar ook de kloosters van onze communauteit en in het bijzonder de kapel waar onze grote, glorierijke God in het tabernakel verblijft. Daar toont Hij zich «verborgen in de ciborie», zoals de kinderen van Fatima altijd zeiden. Daar geeft Hij zichzelf zodat wij Hem kunnen liefhebben, aanbidden en zelfs nuttigen.
Sinds de Verrijzenis is Onze-Lieve-Heer op deze manier in al zijn heerlijkheid onder ons aanwezig. Overal waar de Kerk zichtbaar is, «in alle tabernakels van de aarde», zoals het gebed van de engel van Fatima zegt, is onze grote God en Heer en Heiland Jezus Christus aanwezig. Dat wil zeggen dat het onze roeping is om zoals de kinderen van Fatima de «Allerheiligste Drie-eenheid, Vader, Zoon en H. Geest» te aanbidden en onophoudelijk «het zeer Kostbare Lichaam en Bloed, de Ziel en de Godheid van Jezus Christus aan te bieden, aanwezig in alle tabernakels van de aarde» – tenminste in die tabernakels die Jezus nog bewaren, waaronder het tabernakel in onze kapel, iets waarvoor we God oneindig dankbaar zijn.
Er zijn nog redenen waarom we met het derde Geheim van Fatima aanleiding hebben om telkens weer terug te keren naar het mysterie van Tabor. We zouden zelfs kunnen zeggen dat het ene een kopie is van het andere. Onze-Lieve-Vrouw koos drie kinderen uit, Lucia, Francisco en Jacinta, zoals Jezus Petrus, Johannes en Jacobus uitkoos.
Wat zo mooi is aan het visioen van Tabor, is dat het dynamisch is. Het laat de apostelen zien wat hen te wachten staat: de heerlijkheid van de Hemel. En het visioen zet hen in beweging, door hen tegelijkertijd te openbaren – door Jezus’ gesprek met Mozes en Elia – dat de weg naar de glorie via het kruis zal gaan. Dat is nodig om te vermijden dat de apostelen geschandaliseerd zouden zijn door de vernedering van Jezus, het mens geworden Woord, tijdens zijn lijden. Ze hebben Hem nu gezien in al zijn glorie.
Elke keer dat we mediteren over deze historische gebeurtenis, zoals de apostelen moeten hebben gedaan, dan is er dit licht dat ons naar zich toetrekt, naar de beloofde toekomst: de Hemel waar wij allemaal getransfigureerd zullen worden, na de verrijzenis van het lichaam, een geloofspunt dat we in ons Credo belijden. Uit deze contemplatie kunnen we de kracht putten, zoals onze kloosterregel zegt, om onze Meester in zijn Passie te volgen en zijn getuigen te zijn in een wereld die niet meer in zijn wederkomst gelooft.
Eigenlijk vinden we precies hetzelfde terug in het visioen van 13 juli 1917, dat ook een dynamisch visioen is: «En wij zagen in een buitengewoon licht dat God is: iets wat er uitziet als mensen in een spiegel, wanneer zij daar langs lopen – een Bisschop in het Wit gekleed (wij hadden het voorgevoelen dat het de H. Vader was).»
Deze in het wit geklede bisschop is Jezus, in het wit gekleed zoals op de berg Tabor, waar zijn kleed oogverblindend wit werd. Wit zoals het licht. Het was datzelfde immense licht «dat God is» dat de kinderen zagen. Het is dus inderdaad Jezus die ze zien, maar in de persoon van zijn Plaatsvervanger, «onze lieve Christus op aarde», zoals de H. Catharina van Siëna de H. Vader noemde. En zuster Lucia zei: «Wij hadden het voorgevoelen dat het de H. Vader was.»
Het gesprek van Jezus met Mozes en Elia over de uittocht die Hij in Jeruzalem zal volbrengen (dat wil zeggen zijn Passie), is het equivalent van de kruisweg die de in het wit geklede bisschop aflegt wanneer hij de steile berg beklimt:
«Verschillende andere Bisschoppen, Priesters, geestelijken en zusters beklommen een steile berg, waar zich op de top een groot kruis bevond uit ruwe stammen als van kurkeiken met schors. Alvorens daar aan te komen, ging de H. Vader door een grote stad die voor de helft verwoest was. Half bevend, met wankele tred, door pijn en verdriet neergeslagen, bad hij voor de zielen van de lijken die hij op zijn weg ontmoette. Boven op de berg aangekomen knielde hij neer aan de voet van het grote kruis. Daar werd hij door een groep soldaten, die met vuurwapens en met pijlen op hem schoten, gedood. Precies zo stierven één na één de Bisschoppen, Priesters, geestelijken en zusters, en verschillende leken, mannen en vrouwen van uiteenlopende standen en posities. Onder de beide armen van het kruis stonden twee Engelen, ieder met een kristallen schenkkan in de hand. Daarin verzamelden zij het bloed van de Martelaren en daarmee besprenkelden zij de zielen die naderden tot God.»
Toen zij van de berg Tabor afdaalden, vroeg Jezus aan Petrus, Jacobus en Johannes om wat zij gezien hadden geheim te houden.
Onze-Lieve-Vrouw deed hetzelfde. Ze vroeg Lucia, Francisco en Jacinta om het visioen geheim te houden, ongetwijfeld in dezelfde geest als Jezus, want Ze doet alles zoals Hij. En dat zal Ze blijven doen, totdat deze in het wit geklede bisschop opstaat uit de dood die hier wordt beschreven. En met Hem verrijst de hele Kerk, vertegenwoordigd door de grote stad die half in puin ligt, uit haar ruïnes.
Laten we volharden in het geloof in en de hoop op deze wonderbaarlijke heropstanding, verdiend door het bloed van de martelaren, waarmee de twee engelen ononphoudelijk de zielen besprenkelen die tot God naderen. Laten wij behoren tot deze zielen die tot God naderen, door de genade van onze goddelijke Middelares.
broeder Bruno van Jezus-Maria
uittreksels uit de preek van 6 augustus 2001