24 JANUARI 2021

De onzichtbare en wonderlijke
vruchten van de beproeving

WE kunnen anticiperen op verdriet en we kunnen ons bereid verklaren het lijden te aanvaarden dat God ons overeenkomstig zijn Wil zal laten overkomen. Toch zijn we vaak hulpeloos en compleet uit ons lood geslagen wanneer de problemen zich werkelijk voordoen. En we zijn nog niet aan het einde van onze beproevingen...

Maar wij allemaal, die weinig moed aan de dag leggen wanneer het pijn, offers en moeilijkheden betreft in ons eigen leven en dat van onze geliefden, moeten de profetie voor ogen houden die Jeremia dicteerde aan zijn secretaris Baruch, die altijd bezorgd was om de donkere voorspellingen die hij keer op keer moest neerschrijven: «Zo spreekt de Heer: Wat Ik heb gebouwd, sloop Ik, wat Ik heb geplant, Ik ruk het uit: Ik ga de hele aarde treffen. En gij verlangt voor uzelf een uitzonderlijk lot! Vraag niet, want zie, Ik breng rampspoed over alle vlees, godsspraak van de Heer. Wat u betreft, Ik gun u het voorrecht van uw eigen leven, waarheen ge ook gaat» (Je 45).

Een ontroerende belofte die in de Bijbel wordt overgeleverd om de angstigen onder ons te troosten. Ja, we zien het grote drama van de mensheid waarin zich de eeuwige bestemming van miljoenen wezens afspeelt. Maar we verwachten in de – mogelijk nabije – toekomst de glorierijke overwinning van onze Heer Jezus Christus en in dat perspectief brengen de vervolgingen die de Kerk ondergaat ons niet van streek.

God zelf troost ons met de verzekering dat de volgelingen van Jezus, net als de secretaris van Jeremia, het voorrecht zullen hebben hun eigen leven te redden. Daarmee wordt het leven van de ziel bedoeld, waar het uiteindelijk alleen maar om draait. Pijn zullen we hebben. Moeilijkheden ook. Maar wat verwacht je ook, we zouden toch niet willen dat wij als enigen gespaard zouden blijven terwijl de rest van de wereld op zijn grondvesten davert! Laten we dus moed putten uit Gods belofte en ons niet te veeleisend opstellen.

We hebben beters te doen dan bang te zijn. Toen Paulus tijdens zijn overtocht in een storm terechtkwam, klaagde hij niet zoals Baruch en panikeerde hij niet zoals de matrozen en de andere passagiers op het schip. Hij wist dat God hem naar de ware haven leidde en dit nieuwe gevaar bracht hem niet van zijn stuk. Jona kon nog beven van angst toen hij probeerde Gods opdracht te ontlopen, maar dat geldt niet voor de grote apostel.

Luister hoe hij de opvarenden overtuigt: «Vrienden, jullie hadden naar mij moeten luisteren. Jullie hadden niet van Kreta moeten wegvaren. Dan hadden jullie deze schade en ellende niet gehad! Maar jullie moeten de moed niet verliezen. We zullen allemaal in leven blijven. Alleen het schip zal verloren gaan. Want afgelopen nacht stond er een engel bij mij. Dat was een engel van de God die ik aanbid, de God van wie ik ben. Hij zei tegen mij: “Wees niet bang, Paulus! Want jij moet bij de keizer komen. Daarom zal God jou redden en ook alle mensen die met je meereizen.” Houd dus moed, mannen. Want ik geloof God. Alles zal gaan zoals de engel tegen mij heeft gezegd. Maar we zullen op één of ander eiland moeten stranden.»

Jona, die van God wegvluchtte, trok de goddelijke toorn aan naar het schip dat hem wegvoerde. Baruch, die angstig was, werd verlossing verleend. Maar Paulus, een man van God en een trouwe dienaar, krijgt meer dan zijn eigen leven: hij verkrijgt ook het leven van al zijn metgezellen op de tocht. Het is een nieuw symbool van verlossing dat door Jezus Christus en zijn Kerk in de wereld komt.

Dit moeten we allereerst begrijpen in Jezus Christus. God de Vader schenkt Jezus zijn eigen leven, dat wil zeggen de redding van de Kerk, want de Kerk is zijn Lichaam. «Jezus Christus is EEN met de Kerk en de Kerk is EEN met Jezus Christus, die zijn kruis draagt.» Dat is wat wij, christenen, moeten  begrijpen; alle overige mensen zijn metgezellen op onze tocht.

Het is een natuurlijk fenomeen dat wij verlangen samen met al onze medereizigers het doel van onze reis te bereiken, zonder er ook maar één te verliezen: «Ik heb in Uw naam bewaard wat Gij Mij gegeven hebt. Ik waakte over hen en geen van hen raakte verloren, behalve de zoon des verderfs», zei Jezus. Ik zou zelfs durven zeggen dat deze diepe gelofte om gedurende ons hele leven geen enkele van onze dierbaren in de steek te laten de primaire bron van verlossing is, het verlangen dat, dankzij de goddelijke genade, de verlossing van de menigte verkregen kan worden door de heiligheid en het offer van enkelen.

Laten we net als Baruch accepteren dat we lijden omdat «niets ons ooit kan scheiden van de liefde van Christus», maar laten we ons vooral verheugen om te zien dat een stad wordt gespaard als er daar tien rechtvaardigen zijn (Gn 18) en een hele bemanning gered wordt als er zich één apostel bij de oversteek heeft aangesloten. Bemin uw reisgezellen op de oversteek, samen met Onze-Lieve-Vrouw. Bemin de hele menigte van mensen van goede wil en je zal nog steeds de stem van de engel horen die je in je beproevingen verzekert dat samen met jouw heil God zorgt voor de redding van al degenen voor wie je tot Hem bad!

Helpt dit te begrijpen hoe de Kerk op onzichtbare en wonderbaarlijke wijze de vruchten plukt van de beproeving?

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de Lettre à mes Amis nr. 4 (1956)