7 MAART 2021
Jezus toont zich meester in Jeruzalem
JEZUS trekt op naar Jeruzalem en we vinden Hem terug in het hart van de heilige stad: de Tempel. Verteerd door ijver voor het huis van zijn Vader drijft hij de mensen uit die schandaal verwekken. Tegelijk onthult Hij op raadselachtige wijze het mysterie van zijn lichaam.
«Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!» Tot nu toe liet de liturgie ons het openbare leven van Jezus volgen via het Evangelie van Marcus, dat erg visueel de gebeurtenissen verhaalt. Wij konden zien hoe de eerste dagen en weken van Jezus’ prediking verliepen: uitdrijving van boze geesten, genezing van ziekten, vergeving van zonden enz. Het is niet verwonderlijk dat Jezus’ reputatie zich als een vuurtje door heel Galilea verspreidde.
Vandaag schakelen we over op het Evangelie van Johannes. Bij Sint-Jan is het perspectief anders. Hij laat het openbare leven van Jezus – terecht – beginnen bij Johannes de Doper, want dan al blijkt: Jezus is de uitverkorene van God. Ook verhaalt de evangelist ons hoe Jezus zijn eerste apostelen roept: eerst Johannes en Andreas en hun broers Jacobus en Simon en daarna Filippus en Nathanaël, volgelingen van de Doper. Deze passages lieten ons kennismaken met de groep rechtvaardige Joden die de Doper volgden en met hem wachtten op de komst van de Messias.
Uit de stroom gebeurtenissen en wonderen die volgen, kiest Sint-Jan het eerste mirakel, dat plaatsvond op de bruiloft van Kana. Zo openbaart hij ons dat het op verzoek is van zijn moeder, de H. Maagd, dat Jezus zijn eerste wonder doet en zijn heerlijkheid openbaart. Zij vraagt Hem om te anticiperen op «zijn tijd», de tijd van zijn Passie en Kruisoffer. Ook dat zal een huwelijk zijn, maar een bloedig, pijnlijk huwelijk waarin Jezus en Maria één hart zullen vormen, alle dingen nieuw zullen maken, de Vorst van deze wereld zullen verdrijven en de verlossing van de mensheid zullen bewerkstelligen.
Maria spoort haar Zoon dus aan tot een groot werk, een ware herovering. Dat is hoe Hij het begrijpt, want na «slechts enkele dagen» doorgebracht te hebben bij vrienden in Kafarnaüm gaat Jezus naar Jeruzalem: «Toen het Paasfeest der Joden nabij was, ging Jezus op naar Jeruzalem.»
Jezus kiest ervoor om zijn openbare leven te beginnen met een profetisch gebaar in de heilige stad en in haar heiligste plaats: het Huis van God onder de mensen.
Johannes’ relaas voelt duidelijk aan als een ooggetuigeverslag. In een paar woorden worden het feest, de menigte pelgrims en de jaarmarkt opgeroepen. Jezus permitteert zich een optreden eigen aan een religieuze hervormer: Hij neemt een zweep en verdrijft de veeverkopers en de geldwisselaars uit het heiligdom, zonder dat het bij deze kooplieden, deze profiteurs, opkomt zich tegen Hem te verzetten. Ze zijn door een eerbiedig ontzag gegrepen, ze moesten alleen maar haastig hun munten bijeen te rapen en met hun kuddes te vluchten.
Daaruit kunnen we opmaken dat Jezus een atleet moet geweest zijn, een sterke, majestueuze man. Zijn prachtig voorkomen gecombineerd met zijn spierkracht, zijn moed, maar ook zijn waardigheid en nobele gedrag boezemden ontzag in. Denk nu echter niet dat er vanaf die dag veel veranderd is in de Tempel. De Joden waren niet verrast door dit profetische optreden. Het gebeurde in die tijd wel vaker dat een of andere vrome man, die in zich een zekere goddelijke opdracht voelde, de Tempel wilde zuiveren en er met een van koord gemaakte zweep doortrok om wie geen respect betoonde te verjagen. De levieten en de priesters zijn echter ontevreden, ze zijn geraakt in hun gevoel van eigenwaarde omdat Jezus hun werk doet en hen op die manier onrechtstreeks hun laksheid verwijt. En als ze Hem vragen waarom Hij zo handelt, rechtvaardigt Jezus zijn optreden in deze unieke Tempel, die zijns gelijke op aarde niet kent, met een antwoord dat hen met stomheid slaat: het is het huis van mijn Vader! Zijn leerlingen herinneren zich de woorden van de psalmist: «De ijver voor uw huis zal mij verteren.»
Zich nog altijd uitermate bewust van hun gezag (legitiem bij de ene, vals bij de andere) ondervragen de priesters en levieten Jezus, zoals ze daarvoor de Doper ter verantwoording hadden geroepen: «Wat voor teken kunt Gij ons laten zien, dat Gij dit moogt doen?» – en, mogen we veronderstellen,: “moogt zeggen!” Want om de heilige Tempel «het huis van mijn Vader» te noemen… Maar Jezus antwoordt: «Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.»
Het onbegrip van de ondervragers is compleet, wat begrijpelijk is. Ze zijn uit het lood geslagen: «Zesenveertig jaar is aan deze Tempel gebouwd; zult Gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?»
Hoewel ze onbegrijpelijk zijn, zijn Jezus’ woorden geen wartaal of provocatie. Jezus kondigt het mirakel aan van de heropbouw, teken van zijn opdracht om het huis van zijn Vader te zuiveren. De Joden kunnen het niet begrijpen en Jezus roept dit misverstand opzettelijk in het leven. Zij moeten Hem gewoon laten doen, als Meester in Jeruzalem, met de belofte van dit schitterende teken van zijn rechten en legitimiteit, dat ze op zijn tijd wel zullen begrijpen. En ze zullen de belofte niet vergeten; later zullen ze hem om verduidelijking vragen.
Ook de apostel Johannes, die alles gezien heeft, onthoudt Jezus’ woorden, ervan overtuigd dat de volle waarheid ervan hem ooit geopenbaard zullen worden. Dat gebeurt pas later, maar hij laat ons er niet op wachten en verduidelijkt: «Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam.» De andere apostelen zullen zich later herinneren, nadat Jezus door de Joden gedood was en verrezen, hoe Hij geijverd had voor de Tempel en hoe Hij zijn eigen lichaam had geopenbaard als het huis van zijn Vader.
Laten we niet achteloos voorbijgaan aan de waarschuwing die volgt en waaraan Sint-Jan groot belang hecht. «Velen begonnen in zijn Naam te geloven (...). Maar Jezus zelf vertrouwde hen niet, omdat hij geen getuigenis over de mens nodig had: want hij wist zelf wat er in de mens omging.»
Dat wil zeggen dat Jezus geen illusies had over wat er allemaal uit de harten van de arme zondaars kan komen. Nee, de cultus van de Mens was Jezus vreemd! Hij zou ook nooit gezegd hebben dat wereldvrede mogelijk is omdat de mensen goed zijn. Alleen al dit woord van God volstaat om de principes van onze moderne, goddeloze wereld te veroordelen.
Sint-Jan zegt dat er velen in Jezus beginnen te geloven, inwoners van Jeruzalem en pelgrims, verbaasd over de wonderen die Hij deed en die Sint-Jan ons niet eens vertelt. Plots geloven ze. Maar Johannes loopt niet te hard van stapel: wat weten ze eigenlijk over Jezus? Wat begrijpen ze?
En vooral, zijn ze klaar in hun hart, want dat is wat echt geloof betekent, om zich alle woorden van de Meester en alles dat van Hem komt eigen te maken? Jezus, in zijn diepe wijsheid, weet dat deze mensen niet echt kunnen geloven. Ze zijn zelfs niet in staat om de mate van hun hulpeloosheid te kennen…
Het gesprek met Nicodemus dat we volgende week zullen lezen, zal ons hiervan een interessante demonstratie geven.
broeder Bruno van Jezus-Maria
uittreksel uit Bible, archéologie, histoire deel 2, p. 140