9 MEI 2021

De H. Drie-Eenheid is liefde

«Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad.» Dit vers kon onze vader, abbé de Nantes, onafgebroken blijven overwegen: «Bedenk, kinderen, wat deze liefde is die van de Vader uitgaat naar zijn eeuwige Zoon, zijn Veelbeminde, zijn Woord, zijn Eeuwige Beeld. De liefde die van de Vader in de Zoon stroomt, als een waterval, van Hart tot Hart, deze liefde stroomt vanuit het H. Hart van Jezus en van Maria in onze harten.»

«Blijft in mijn liefde.» Deze liefde, die in de harten wordt uitgestort zoals het sap van de wijnstok die de ranken doordringt, is de H. Geest, die leven en vreugde voortbrengt.

«Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden, in zijn liefde blijf.» Het zijn niet langer de strenge geboden die onder het geweld van de bliksem tot ons komen vanaf de top van de Sinaï. Het zijn de nieuwe geboden die het Hart van Jezus in zichzelf hoort. Ze zijn afkomstig van zijn Vader en wij horen ze op onze beurt uit Jezus’ goddelijke mond.

«Dit zeg Ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden.» Niets geeft meer vreugde dan bemind te worden. De vreugde van Jezus is de vreugde van zijn H. Hart op de dag van zijn huwelijk (Hooglied 3,11), waarbij Hij op voorhand Johannes de Doper had betrokken, simpelweg door hem het geluid van zijn moeders stem te laten horen (Jo 3, 29).

«Dit is mijn gebod» – er zou eerder moeten staan: dit is wat Ik jullie aanbeveel – «dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.» Ook hier spreekt Jezus uit ervaring, want kort daarvoor stierf Hij voor hen aan het Kruis. Vorige week hebben we aangehaald dat Johannes deze woorden heeft ingelast in de Goede Week, tijdens het Laatste Avondmaal. Uit dit stuk blijkt echter dat ze plaatsvonden tussen Pasen en Hemelvaart en niet aan de vooravond van het lijden en de verloochening van de apostelen. Veertig dagen na zijn Verrijzenis heeft Jezus zijn apostelen opnieuw rond zich verzameld. Samen delen ze een laatste aardse, intieme maaltijd totdat Jezus zal terugkeren aan het einde van de tijden. Het is tijdens dit tweede laatste avondmaal dat Jezus de woorden sprak uit het Evangelie van vandaag.

«Gij zijt mijn vrienden als gij doet wat Ik u gebied.» Pater Lagrange merkte prozaïsch op: «Op hetzelfde moment dat Jezus zijn apostelen zijn vrienden noemt, herinnert Hij hen eraan dat Hij het recht heeft hen te bevelen. Het is zelfs omdat ze Hem gehoorzamen dat ze zijn vrienden zijn, aangezien dat de voorwaarde is om in zijn liefde te blijven. In dezelfde lijn schreef Henri IV aan Sully: Mijn vriend, blijf mij goed dienen”.» Deze benadering lijkt echter niet te kloppen. De H. Jacobus suggereert in zijn brief een verklaring die de waarheid beter benadert: «Abraham had geloof in God en het werd hem als gerechtigheid aangerekend; en hij werd de vriend van God genoemd.» Wanneer Jezus zegt dat zijn volgelingen zijn vrienden zijn als ze Hem gehoorzamen, dan bevestigt Hij hen als ware zonen van Abraham, vrij en geen slaven, in tegenstelling tot de Joden die Jezus niet wilden volgen.

«Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord.» Het commentaar van abbé de Nantes is van een veel grotere diepte dan dat van pater Lagrange: «Jullie zijn nu mijn vrienden omwille van de wonderbaarlijke liefdesdaad waarmee Ik met jullie in zekere zin in het huwelijk getreden ben, door mijn leven voor jullie te geven, zoals mijn Vader het wilde.»

«Niet gij hebt Mij uitgekozen maar Ik u, en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt.» Het was ongetwijfeld dankzij de stem die abbé de Nantes twee dagen voor zijn wijding deze woorden hoorde fluisteren dat hij een levenslange afschuw had van de minste schijn van schisma. Het gebeurde in 1948: «Vraag me niet naar de geweldige dagen van die unieke Heilige Week. Op Witte Donderdag was ik een kind dat bedwelmd was door schitterende beloften. En ik kon er in mijn vreugde niet aan twijfelen Wiens stem het was die tot mijn hart sprak, deze stem die me liefdevol liet horen wat ik las in hoofdstuk 15 van Sint-Jan...»

«Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt.» Dit is de wet van Christus. Hij dompelt zijn ware leerlingen onder in een afgrond van dankbare liefde, zoals abbé de Nantes die mediteert over de genade van zijn doopsel: «Wees eeuwig gezegend, onze Vader, die mij vanaf mijn derde levensdag de bekoorlijkste, subliemste, liefste en zwaarste taak gaf, voor tijd en eeuwigheid: liefhebben! Liefhebben, liefhebben zonder grenzen en zonder einde. U had me kunnen vragen te gehoorzamen of te lijden, te leren of te werken! Maar nee, in antwoord op het puurste verlangen van mijn hart vroeg U me wat ik het liefst wilde: bemin zoals je wordt bemind. Verspreid op jouw beurt volop liefde om je heen, je hele leven lang. Ik heb alleen dit gebod voor jou: heb lief.»

Frère Bruno de Jésus-Marie
uittreksels uit «Bible, Archéologie, Histoire» deel 3