2 MEI 2021

«Ik ben de wijnstok, gij de ranken»

OP de vijfde zondag na Pasen geeft de Kerk ons ter overweging de prachtige allegorie van de wijnstok en de ranken. Sint-Jan heeft ze ingepast in de afscheidsrede van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal, maar chronologisch gezien sprak Jezus deze woorden op de dag van de Hemelvaart, toen Hij op het punt stond zijn apostelen te verlaten om naar de Hemel te gaan.

«Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer.» Jezus begint met te zeggen: Ik ben de ware Wijnstok, dat wil zeggen: het ware Mystieke Lichaam. Het nieuwe volk, het nieuwe Israël, dat ben Ik! Ik ben de ware wijnstok! En mijn Vader is de wijngaardenier: mijn Vader is God en God schept iets nieuws op aarde. Mijn Vader houdt zich als een toegewijde wijnbouwer bezig met deze Wijnstok, die mijn heilige mensheid is.

«Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, snijdt Hij af...» Een wijnbouwer zorgt alleen voor een wijnstok om ervoor te zorgen dat die vruchten voortbrengt. Het is angstaanjagend te denken aan de strenge straf voor hen die uiterlijk deel uitmaken van de Kerk, maar in werkelijkheid erbuiten staan door hun gebrek aan geloof, hoop en naastenliefde: Hij snijdt hen af!

«… en elke rank die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat zij meer vrucht mag dragen.» Hij snoeit de goede takken. Hier in het klooster hebben wij een broeder die de tuin onderhoudt. Als je ziet hoe broeder Christian onze wijngaard snoeit, dan denk je dat hij hem verminkt: hij laat bijna niets over bij het snoeien. En toch, plots schiet de druivelaar terug uit. In plaats van een wilde groei van takken en bladeren, groeien er volle trossen, groot en smakelijk.

De ranken brengen bladeren, knoppen, bloemen en vruchten voort. Het woord vrucht dragen komt zeven keer voor in dit vijftiende hoofdstuk. Het getal zeven is het getal van volheid en dus toepasselijk. Vruchten krijgen, dat is wat God wil, door deze wijnstok die de Kerk is en waarvan Jezus zelf het fundament is. Wat Hij wil, is dat hij vrucht draagt. Degenen die geen vrucht dragen, snijden we af... Degenen die wel vrucht dragen, snoeien we, wat betekent dat we in hen snijden, dat ze worden verminkt, dat we ze zuiveren.

Ik herinner mij hoe onze vader, abbé de Nantes, sprak van een «inspirerend licht» dat hij zag in de kerk van de karmelieten op Witte Donderdag 1948, twee dagen voor hij zijn priesterwijding ontving. «Ik las het hoofdstuk van Johannes over de wijnstok die vrucht draagt en de H. Geest gaf het mij te horen. Ik was verrast toen ik daar het hele lot van de priester terugvond, geënt op de mystieke Wijnstok, constant gesnoeid door de beproeving, zodat hij vrucht draagt in overvloed. Vooral dit laatste woord weerklonk in mijn ziel met de kracht van de Stem van God zelf. Overvloed. Daarin lag al het andere vervat; dat was het bewijs ervan, de vlam: een zekerheid gebaseerd op de uitgesproken wil van de Vader om overvloedige vruchten tot het priesterschap te zien komen. Zo moest het zijn, hoe pover het menselijke instrument ook. Wie zulke woorden heeft gehoord, staat nooit verbaasd over de buitengewone vruchtbaarheid van zijn werken; hij wordt niet ontmoedigd door de tegenslagen en mislukkingen die elkaar blijven opvolgen. Hij is een “onnutte knechten toch ook het kanaal van een genade die vanuit het Hoofd onophoudelijk wordt uitgestort in alle leden van het Lichaam.»

Jezus vervolgt zijn openbaring: «Ik ben de wijnstok, gij de ranken.» Tussen Jezus en zijn familie is er een intieme levenscirculatie, het levenssap van de wijnstok naar de ranken, vergelijkbaar met het bloed in onze aderen. Zoals Jezus in de Vader is, zijn wij in Hem, als ranken aan de wijnstok. Zoals de Vader zijn Zoon liefheeft, heeft de Zoon zijn discipelen lief, en tussen Hem en hen is er een uitwisseling van leven en liefde. De uitwisseling van leven is liefde. Het is het goddelijke leven.

Dat is het levenssap dat van Jezus Christus in de apostelen en van de apostelen naar ons overgaat, door de eeuwen heen, van generatie op generatie. Dit levenssap is het Woord van God; het is het goddelijke leven zelf. En wat zegt dit Woord? «Ik ben het Brood des levens; dit is mijn lichaam, eet het op, gij allen. Dit is mijn bloed, drinkt ervan, gij allen.»

We voeden ons met Hem, we drinken van Hem en zo wordt onze ziel gevuld met nieuw bloed, met een nieuwe rijkdom die God zelf is, de Mensgeworden God. Het is de Kerk, het Mystieke Lichaam van de Kerk dat op die manier groeit tot volle wasdom.

God heeft de wereld en het hele universum geschapen voor de Kerk. Maar Hij schiep de Kerk opdat ze vruchten zou dragen. Wat Hij wil, is vruchten, dat wil zeggen goede werken. En die bestaan uit de bovennatuurlijke naastenliefde. Dat is wat Hem verheerlijkt, dat is wat Hij zoekt in zijn schepselen: heilige zielen die uit liefde werken van heiligheid voortbrengen. En omdat we zonder Hem niets kunnen, waarschuwt Jezus ons dat God hen die geen ware discipelen zijn «afsnijdt». Dat is duidelijk in tegenstelling tot alle dwaasheden van de universele, oecumenische, interreligieuze broederschap die tegenwoordig in zwang is. Hoewel men beweert dat alle mensen broeders zijn zonder onderscheid van religie, voeren ze allemaal oorlog tegen elkaar. Dit is de experimentele verificatie van de gelijkenis van de wijnstok:

«Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij weggeworpen als rank en verdort; men brengt ze bij elkaar, gooit ze in het vuur en ze verbranden.» Het is de eeuwige verdoemenis in het hiernamaals en ook nu al een tijdelijk vuur in deze wereld, zoals we weten dankzij het visioen van het derde Geheim van Fatima: dit vuur dat voortkomt uit het verblindende zwaard van de Engel en dat de wereld in brand dreigt te steken.

Gelukkig is er een bescherming tegen dit vuur: de uiterst krachtige stralen die voortkomen uit een simpele beweging van de handen van Onze-Lieve-Vrouw. En zo wordt het nog maar eens bevestigd dat we zonder Maria niets kunnen, zodat we in de «Wijnstok» zeker ook de Allerheiligste Maagd Maria kunnen herkennen.

uittreksels uit de preek van broeder Bruno van Jezus-Maria
op 1 juli 2005 en uit LAMA 31 (maart 1958)