15 MEI 2022
De H. Maagd Maria,
moeder van de schone liefde
OP deze Hemelvaartsdag van Jezus is het goed te denken aan de H. Maagd Maria. We gaan proberen ons erop toe te leggen te vergelijken wat we weten van Haar om met bewondering te beseffen welke haar gevoelens waren en te zien hoe zij ons het voorbeeld van navolging van Jezus geeft, om aldus in haar voetspoor tot het geluk van de Hemel te komen.
Laten we eerst zeggen dat de Maagd Maria, die de Troon van Wijsheid, de Moeder van de Wijsheid is, goed geplaatst is om de emotie te begrijpen die zich van haar Zoon heeft meester gemaakt op de dag van de Hemelvaart, op het moment waarop Hij binnengeleid is in de schoot van zijn hemelse Vader – waaruit Hij in alle eeuwigheid voortkomt, om er van een zaligheid en een glorie te genieten die niet alleen die van de Zoon van God zullen zijn, maar ook die van het Hoofd van het mystieke Lichaam van de Kerk.
De Maagd Maria is vol bewondering en verheugt zich uitermate want het vlees van haar vlees, het bloed van haar bloed, haar welbeminde Zoon heeft toegang gekregen tot het verblijf van God, de schoot van God. Als er dus één persoon op aarde is die de kleinste trillingen van het Hart van Jezus gevoeld heeft op die grote dag van de Hemelvaart – die een einde gemaakt heeft aan zijn menselijke carrière, aan zijn aardse loopbaan, om Hem binnen te leiden in de goddelijkheid – dan is het wel de Maagd Maria.
Bewonderen we de gevoelens van haar Onbevlekt Hart en bezien we hoe zij Jezus heeft nagevolgd, hoe zij geleefd heeft in die tijd van de Hemelvaart, volgens de woorden van Sint-Paulus in de Brief aan de Kolossenzen: « Als gij met Christus verrezen zijt [en God weet of zij dit was, zij die de Onbevlekte was], als gij door al uw angst en droefheid als het ware met Hem dood waart, verrijst gij nu , zijt ge nu levend met Hem die u verschijnt, verheugt ge u; zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse.»
Ach, hoe kende zij dit alles, zij die als een eeuwige balling leefde, als iemand die reeds niet langer meer van de aarde was. Ze werd slechts vastgehouden aan de aarde door offer, door zelfverloochening, door gehoorzaamheid aan haar Zoon, om de zending voort te zetten die Hij haar naliet: Moeder te zijn van talrijke mensenkinderen, van een menigte van broeders.
Herinneren we ons dat toen Jezus ons aangekondigd heeft dat Hij naar zijn Vader ging, Hij ons het nieuwe gebod van de naastenliefde gaf. Neen! Dat was niet nieuw, de liefde is het meest natuurlijke wat er bestaat, maar vanuit de wetenschap dat Hij naar de Hemel ging en dat onze harten met Hem zouden opstijgen, zoals Sint-Paulus zei, vroeg Hij ons iets nieuws: te leven in wederzijdse liefde, zoals een Mystiek Lichaam, maar bovennatuurlijk, reeds geestelijk, reeds ten Hemel opgestegen. « Ik vraag jullie elkaar te beminnen zoals ik jullie bemind heb. Zo vraag ik jullie elkaar te beminnen.»
Dit betekent: tevoren beminden jullie elkaar op een aardse wijze, als natuurlijke wezens. Jullie hielden van elkaar zoals mensen elkaar kunnen beminnen, in en door het vlees, in de wereld en volgens de principes van de wereld. Maar nu jullie weten dat Ik in de Hemel ben, dat Ik opgevaren ben ten Hemel en dat uw harten me volgen, leer ik jullie een nieuwe manier van beminnen, en de Maagd Maria is er het model van. Ze blijft het model om zijn broeders te beminnen.
Van het nieuwe gebod dat Jezus geleerd heeft aan zijn apostelen op het moment dat Hij hen achterliet, daarvan gaat zij hen het voorbeeld geven; zij gaat hen tonen hoe dit gebod te beoefenen. Deze naastenliefde wordt door een tweevoudig teken gekenmerkt: die van de kuisheid, ieder volgens zijn levensstaat natuurlijk, maar van een kuisheid die in de liefde het geestelijk leven zoekt, die het lichaam bemint, maar volgens God, volgens de verrezen Christus. Het is een geestelijke liefde omdat de geest erdoor verlevendigd wordt. Wat men zoekt in de liefde, zelfs in de vleselijke liefde, dat is steeds de eenheid van hart en de eenheid van geest. Men komt er moeilijk toe, maar Jezus leert ons nu hoe ertoe te komen, als we reeds in de Hemel zijn, als we reeds leven aan de rechterhand van de Vader, als we zinnen op de dingen van hierboven.
De Maagd Maria heeft aan de apostelen en de primitieve Kerk, laten we daarvan overtuigd zijn, een grote genegenheid, veel gevoeligheid, een grote tederheid en liefde, zeer reëel en zeer menselijk, betoond. Ze was aanwezig onder de apostelen en hoezeer moet haar glimlach, haar welwillendheid, haar teder gelaat onophoudelijk voor hen een voedsel, een drank, een versterking geweest zijn. Maar het is nutteloos te vermelden dat deze liefde volmaakt zuiver, volmaakt zelfvergeten, volmaakt onbaatzuchtig was. Ik zou zeggen: reeds hemels.
Het is het eerste kenmerk van de liefde die God van ons vraagt: de Maagd Maria wordt soms aanroepen met de titel « Schone Liefde», het is wel degelijk hierover dat het gaat.
Het tweede kenmerk van deze liefde die Jezus wil inplanten, instellen onder ons: de edelmoedigheid, tot het geven van zijn leven voor hen die men bemint. De Maagd Maria gaf elke dag haar leven voor hen die zij beminde, want het is uiteindelijk zo dat als zij die liefde voor haar broeders niet gehad had, dan zou zij helemaal zijn opgegaan in de intensiteit van haar liefde voor Christus. Als zij nog lange jaren geleefd heeft in de Kerk, dan kan men zeggen dat het om een voortdurend opgeofferde liefde ging. Ze verlengde haar ballingschap, ze schoof om zo te zeggen haar dood voor zich uit, want voor heiligen, voor grote mystieken is leven hier op aarde een sterven. Hun leven is in Christus.
Laten we besluiten door te zeggen dat als we onze hemelvaart in navolging van Christus willen voorbereiden, dat we dan eerst aan deze hemelvaart moeten denken met dezelfde rillingen, hetzelfde enthousiasme, met dezelfde immense bewondering, vol verbazing, zoals Maria die gekend heeft toen ze Jezus ten Hemel zag varen. En ten tweede: als we willen leven in dit klimaat van verrezen en ten Hemel opgevaren, dan is zij het die we moeten aanroepen opdat ze in ons hart de Schone Liefde legt, die een kuise en opofferende liefde is.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 5 april 1985