22 MEI 2022
Priesterlijke naastenliefde
«Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u. Laat uw hart niet verontrust of kleinmoedig worden.»
We onthouden van het Evangelie de grote instructies en de mirakels. Tussen die grote verhalen in zijn er de vurige aanmoedigingen en de liefdevolle aandacht van de Verlosser voor de zijnen, die dikwijls aan ons voorbijgaan. We merken veeleer de opmerkingen op die de Meester geeft aan zijn leerlingen die te traag zijn in hun geloof of niet in staat te begrijpen, omdat die ons treffen. Maar we worden niet genoeg bewogen zoals hun hongerige harten dat wel waren toen Hij zijn verheven onderricht onderbrak en op zijn «kleine kinderen» een liefdevolle blik wierp en hun op voorhand de beloning voor hun trouw beloofde: een heerlijkheid zoals de zijne, een nog groter geluk dan wat ze konden verwachten.
Arme kleine kudde! Het zijn die beloften, met de toon van liefde en zekerheid die ze vergezelde, die hen zozeer weerhouden hebben zolang de H. Geest hun niet gegeven werd. Het woord van vertrouwen dat Petrus gaf toen hij zei: «Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven», beantwoordt immers het woord van Jezus: «Wees niet bevreesd, kleine kudde, want het heeft Uw Vader behaagd u het Koninkrijk te schenken.»
Weinigen onder ons, onder hen die alles verlaten hebben of veel verlaten hebben uit liefde voor Christus, blijven ontdaan en verrukt door de verba zingwekkende belofte die Jezus plechtig deed. Aan Petrus die Hem zei: «We hebben alles achtergelaten om u te volgen», antwoordt Hij meteen, als iets wat normaal en zeker is: «Voorwaar Ik zeg u: er is niemand die huis of vrouw, broers, ouders of kinderen omwille van het Rijk Gods heeft prijsgegeven, of hij ontvangt het in deze tijd dubbel en dwars terug en in de toekomstige wereld het eeuwig leven» (Lc 18, 28). Vanaf da n zal die gelukkige zekerheid over de uitkomst van het avontuur onophoudelijk hun leven verlichten, zelfs als ze het niet helemaal begrijpen.
Later zullen de apostelen, geïnspireerd door de H. Geest, spontaan diezelfde taal en ongetwijfeld ook diezelfde toon van absolute zekerheid vinden (Hd 2, 29), diezelfde geruststellende vurigheid om hun zonen (de eerste christenen) aan te moedigen tot in de ergste moeilijkheden en vervolgingen. «Laat uw hart niet verontrust worden» herhaalde Jezus: heel het Goede Nieuws van de Redding veronderstelde aldus het reeds gewonnen gedeelte door een andere die machtiger is dan wij! De apostelen begonnen dus in deze euforie met de verovering van de wereld, «vervuld van vreugde» ondanks de ondergane folteringen, zegt Sint-Lucas (Hd 5, 41)! Hun Brieven tonen ons christenen die onophoudelijk ongerust zijn, traag in hun geloof en weinig verzekerd; maar we horen er ook tot uiting komen dat onveranderlijk vertrouwen van hun herders (cf. 2 Th 2, 13-123), van Christus zelf overgenomen, en we voelen hier de schitterende liefde die Hij hen toedroeg als door God beminde wezens en reeds door Hem uitverkoren en gered.
Laten we de nederigheid hebben te erkennen dat we nooit de moed zouden gehad hebben God te beminnen als we niet eerst in zijn liefde voor ons geloofd zouden hebben; we kunnen Hem niet dagelijks blijven liefhebben zonder de verzekering dat zijn liefde voortduurt en dat die laatste elke lafheid en lauwheid van onze kant overleeft. Want onze liefde tot God, hoewel bovennatuurlijk, maakt deel uit van de zwakheden en onzekerheden van onze menselijke natuur. Door een onbenulligheid wordt ze ontredderd, de minste moeilijkheid ontmoedigt haar en een half stilzwijgen van God doet haar wankelen! We zijn zeker van Hem, maar zijn zo weinig zeker van onszelf! En heel snel komt twijfel ons opnieuw kwellen, over de onmogelijke liefde van de Allerhoogste voor het nietig en ellendig schepsel dat we zijn.
Ja werkelijk, het is door het permanente mirakel van de genade, de geweldige hulp van God dat wij nog ieder moment de zekerheid genieten bemind te worden, op Jezus’ woord, en dat we op onze beurt beminnen zonder aarzeling, ervan verzekerd te beantwoorden aan de verwachting van zijn Majesteit! Ook doet Hij ons dat voelen bij het minste voorval in ons geestelijk leven: bekoringen, kleine gebreken, kilte, de verwachting van een teken dat niet komt, een verflauwende vurigheid, een schaduw, een zucht… volstaan om de ziel onrustig in haar liefde te maken! Want in haar vreugde bemind te worden doet een onbenulligheid haar vrezen de speelbal te zijn van een droom, van een te grote illusie.
Het is dan dat we allemaal nood hebben aan een moederlijke Kerk om ons met liefde te vervullen van haar onwankelbare zekerheid. De liefde die geen nood heeft aan bemoediging van deze onvergelijkbare Moeder heeft niets menselijks en is daarom niet goddelijk: ze gelijkt op een zekerheid van wetenschappelijk niveau, verankerd in haar onveranderlijke waarheid die niet afhangt van persoonlijke gevoelens. Dat is ijzig! In de dialoog die de ziel onderhoudt met de stilzwijgende God is het daarentegen zo dat hoe meer men die innerlijke aanwezigheid van de onzichtbare God ervaart, des te minder men genoeg heeft aan een evangelisch verhaal waarin Jezus zijn aanmoedigingen richt tot anderen dan ons! We moeten ons vandaag nog zijn beloften laten herhalen gericht tot ons hart in zijn huidige toestand van half-licht, door iemand die ons innerlijke kent, die weet wat ons verontrust of verwondert, maar die even goed het Hart va n de Meester kent en door een levende traditie die van Hem komt de macht ontvangt om in zijn naam te spreken… DAT IS DE PRIESTER, gezonden door onze heilige en liefdevolle Moeder de Kerk.
De heiligen zelf hebben geen groter geluk op aarde gekend dan de geruststellende zekerheid die uitging van hun biechtbaders en de stralende, liefdevolle goedheid die ze hun betuigden als het warme teken en de uiting van Gods liefde voor hen.
Het vertrouwen in de liefde van God is als een licht dat van fakkel tot fakkel gaat. Terwijl je zelf in het duister tast, ziet de priester hoe in jou het beeld geschetst wordt van de heilige die je zou kunnen zijn; terwijl je zelf aarzelt om te geloven, bewondert hij reeds de verandering die de zegevierende goddelijke liefde in je ziel bewerkt. Terwijl de duivel ervoor zorgt dat je jezelf blindstaart op je ellende om je angst aan te jagen en wanhopig te maken, is de priester bij voorbaat al verrukt over de schoonheid en de goedheid waarvan de H. Geest je weldra zal doordrenken. Daarom riep de H. Thomas More uit: «Geef mij een heilige ziel, Heer, die slechts oog heeft voor schoonheid en zuiverheid, opdat haar geen angst wordt aangejaagd als ze de zonde ziet, maar leert hoe ze de situatie moet rechtzetten!».
Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de Lettre à mes Amis nr. 20 (augustus 1957)