2 OKTOBER 2022

Verdediger van het Geloof
als een «onnutte knecht»

OP deze 27ste zondag door het jaar nodigt de Kerk ons uit na te denken over de passage uit het Evangelie van Lucas waarin Jezus zijn apostelen een gebrek aan geloof verwijt en hen tegelijkertijd aanmoedigt om de Kerk in alle nederigheid te dienen als «nutteloze knechten». Laten we zien hoe abbé de Nantes deze eisen van Jezus gedurende heel zijn priesterambt ter harte nam.

«Het is met een zuivere en volmaakte vreugde en dankbaarheid dat ik vanmorgen terugdenk aan mijn priesterwijding vijfentwintig jaar geleden, toen ik me als de verloren zoon neerwierp aan de voeten van mijn Vader. «Heer, Vader, ik ben het niet waard om uw kind genoemd te worden. Maar als U wil, zal ik uw nutteloze en onwaardige dienaar midden in uw huis zijnZoals in de parabel deed mijn Vader mij opstaan en besloot zijn weliswaar onwaardig, maar berouwvol en liefhebbend kind te vieren.

Als ik aan die jaren terugdenk, komen er gezichten in mijn gedachten, in mijn hart... en in de eerste plaats gezichten van priesters. Het kostbaarste in het leven van een priester is de vriendschap met priesters. Hoe dikwijls ben ik niet uit een biecht of een broederlijke ontmoeting met priesters gekomen met een gevoel van immense vreugde in mijn hart en ben ik niet buitengewoon getroost weggegaan na een gesprek dat soms heel banaal leek! Het was Christus, de Hogepriester, die mij had getroost.

Dan komen mij gezichten van gelovigen voor ogen: mijn zonen en dochters en zovele anderen over wie ik me met mijn priesterlijke macht kon ontfermen. Ik heb jullie verzameld, ik zeg niet in tranen, maar in vreugde. Hoe vaak heb ik niet de waarheid gezien van de belofte van Jezus: dat wie alles achterlaat om Hem te volgen, het honderdvoudige zal ontvangen in deze wereld en het eeuwige leven in de andere... Dat is onze hoop!

Ik zal nu eenvoudig, in vertrouwen, die 25ste maart 1948 oproepen: ik was toen in het Séminaire des Carmes in Parijs. Het was Witte Donderdag, het feest van het priesterschap, en ik was naar de tribune van de karmelietenkapel gegaan om een plaats van volkomen rust te hebben. Ik mediteerde er over de evangelietekst van de Wijnstok, uitgesproken door Jezus na het Laatste Avondmaal en door Sint-Jan op schrift gesteld: «Ik ben de ware Wijnstok, jullie zijn de ranken en mijn Vader is de wijngaardenierHet leek mij dat iemand deze woorden tegen mij zei terwijl ik ze las en in een buitengewoon licht zag ik de volle diepgang ervan, begreep ik er de volle waarheid van... zoals dit nadien nooit meer is gebeurd. 

Ik zag duidelijk dat dit goddelijk woord een wens was van de hemelse Vader voor alle priesters in de wereld (en dus voor mij in het bijzonder): dat wij vrucht zouden dragen in overvloed. Maar hoe? Het woord van Christus zei het mij ook: het zou zijn door mijn trouw om aan de Wijnstok vast te blijven, waarvan ik slechts een rank ben. Trouw die bestaat in het onderhouden van Gods geboden. Het ging hier om een voorwaardelijke belofte: met Gods barmhartigheid, als ik trouw bleef, door de wil van de Vader en de Zoon, in de H. Geest, zou ik overvloedig vrucht voortbrengen.

Die gedachte, die op dat moment een buitengewoon licht geweest is en me sindsdien altijd is bijgebleven, heeft mij nooit meer losgelaten... waardoor ik altijd en overal gelukkig geweest ben! Ja: het geluk dat in de priester huist, komt voort uit de zekerheid vrucht te dragen. Hij is geen nutteloos persoon! Ik heb nooit gedacht dat, als ik trouw bleef, één enkele dag in mijn priesterleven een vruchteloze, nutteloze dag kon zijn. 

Vrucht? Ik denk dat ik wat vruchten gedragen heb, zonder menselijke roem... en het is beter zo. Ik dank God voor het pad dat Hij me tot nu toe liet volgen. Deze vijfentwintig jaar priesterleven zijn een reis in het geloof geweest. Wanneer ik de gebeurtenissen overdenk die mijn leven, een bescheiden priesterleven zonder grandeur, hebben gestuurd, heb ik vaak de wonderbaarlijke Wijsheid van God bewonderd; ja, de Wijsheid die in het gans het heelal en in gans het mysterie van de Kerk weerklinkt, het komt mij voor dat ik haar waarneem in mijn eigen leven. God wist wat ik nodig had. God, die het geheim van mijn hart doorgrondt, Hij die bovenal de zwakheden en de krachten ervan kent, heeft mij precies het leven toegemeten dat het meest geschikt en het gunstigst zou zijn voor mijn heil, voor het heil van andere zielen en voor Zijn eigen glorie.

Hoe kan ik dit leven verklaren? Ik heb het geloof en de liefde voor de Kerk en ik zou kunnen zeggen dat Zij het Alles van mijn leven is! Als wij in een rustige en vreedzame tijd hadden geleefd, dan hadden dit geloof en deze liefde voor de Kerk misschien uitwendig kunnen oplaaien, op verovering kunnen gaan... Ik weet het niet. Maar na vijfentwintig jaar verdedig ik nog steeds dit geloof en blijf ik gehecht aan de Kerk, juist op het moment dat tegengestelde krachten mij ervan zouden willen losmaken.

Dit geloof en deze liefde voor de Kerk hebben mij altijd gehecht aan de H. Jozef en de Maagd Maria in hun nederigheid van Nazareth: in al hun lijden waarvan het Evangelie (afgezien van de eerste 5 mysteries van de Rozenkrans) ons geen enkel woord heeft verteld... gehecht aan de nederigheid van Jozef en Maria in de strijd, in de duisternis van het geloof om uit te komen bij Kalvarië! Zij bleven mij nabij en ik dank hen vandaag, ik dank Onze Heer Jezus Christus.

Wat zullen we dus nu samen vragen, beminde broeders? Laten we proberen deze H. Mis zo goed mogelijk te vieren in louter dankbaarheid voor deze vijfentwintig jaar, en God vragen zijn werk in de komende jaren voort te zetten. Ik ben ervan overtuigd dat de priester tijdens zijn leven overvloedige vruchten zal oogsten... maar de woorden van de goede Meester zijn er om mij eraan te herinneren: de graankorrel moet sterven opdat de oogst overvloedig zal zijn! Mocht God zo met ons doen wat Hij wil: mocht Hij ons bewaren voor Zijn werk als nutteloze dienaren, en mocht Hij daarna met ons doen wat tot zijn glorie strekt, zodat wij allen, na de veldslagen op aarde eindelijk herenigd voor eeuwig en altijd, zijn Wijsheid, zijn Liefde, zijn grootheid zouden bezingen! Zo geschiede: amen!

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de homilie van 25 maart 1973