15 AUGUSTUS 2022

De voorrechten van de Goddelijke Maria kondigen 
onze vergoddelijking als zonen van God aan

WIJ moeten Maria beschouwen in haar schitterende voorrechten: allereerst intieme voorrechten, voorrechten van oorsprong, omdat zij onbevlekt is vanaf het moment van haar conceptie; vervolgens historische voorrechten, wanneer zij de Moeder van Jezus wordt, een definitief en glorierijk voorrecht! Eeuwige voorrechten in de Hemel, waarheen zij tenslotte door haar eigen heiligheid, om zo te zeggen, met ziel en lichaam is opgestegen, na haar inslaping, volgens de Traditie van de Kerk: de wonderbaarlijke Tenhemelopneming die door Pius XII in 1950 als een onfeilbare waarheid werd bekrachtigd. Om deze voorrechten van Maria te begrijpen, zou het volstaan te zeggen dat zij diep en innig vergoddelijkt was, zoals geen ander schepsel, engel of mens dat is geweest of ooit zal zijn.

Waaruit zal de vergoddelijking van Maria bestaan? Uit twee dingen:

Het eerste, dat ons vandaag rechtstreeks aangaat maar ons minder boeit, is dat de menselijke natuur onvolmaakt is en dat ze door de vergoddelijking eigenschappen zal krijgen die God haar ten overvloede zal geven. De Maagd Maria heeft in haar Tenhemelopneming van God volmaaktheden ontvangen die aan onze natuur toegevoegd zijn: dezelfde volmaaktheden die Adam en Eva bezaten in het aardse Paradijs vóór de erfzonde, toen zij heilig waren, gelukkig, zonder te lijden of te sterven.

Maar de heerlijkheid van Maria gaat veel verder dan deze menselijke volmaaktheden van vóór de zondeval: zij is «meer goddelijk dan menselijk», zoals alle heiligen steeds weer herhaald hebben! In 1938 ging de H. Maximiliaan-Maria Kolbe zelfs zover zijn broeders uit te leggen: «Wij moeten ons toevertrouwen aan de Onbevlekte, want zij is volkomen goddelijk [sic]». Deze gaven die de menselijke natuur overstijgen, zullen dus nog verder worden uitgebreid... en onze verbeelding schiet hier tekort! Het zou goed zijn als christelijke filosofen deze openbaring wat zouden uitdiepen om uit te leggen hoe ons lichaam en ons verstand (en al onze menselijke krachten) wachten op een volmaakter toestand dan die waarin wij verkeren.

Toen Maria ten Hemel opsteeg, werd ze bekleed met de zon, zoals het Boek Openbaring (12, 1) ons vertelt. Dit teken geeft aan dat zij bekleed werd met specifiek goddelijke gaven die haar menselijke natuur deden schitteren door een mutatie waarvan we geen idee hebben, maar die ons nu al in staat stelt te bewonderen wat zij onnoemelijk is... voor zover wij ons dat kunnen voorstellen!

Naast deze vergoddelijking van buitenaf, die plaatsvond op de dag van haar Tenhemelopneming, is er een meer diepgaande vergoddelijking die al veel eerder in haar begon, vanaf het eerste moment van haar geboorte. Het is over deze vergoddelijking dat ik iets zou willen zeggen, opdat wij zouden zien in welke mate de heiligmakende genade een goddelijke energie is die in ieder van ons reeds in de kiem aanwezig, aan het werk is, in al onze vermogens.

Laten wij dit goddelijk werk in Maria beschouwen: als dochter van ons ras was haar verstand beperkt, zoals het onze. Zij had een zeer onvolledige kennis: zij wist immers niets van alle grote wetenschappelijke ontdekkingen en van de omvang van het heelal dat wij vandaag beter kunnen verkennen. Maar van dit menselijk verstand en deze beperkte kennis heeft God een oneindige wijsheid gemaakt. Ja, Maria bezat goddelijke Wijsheid! Dit kwam tot uiting in haar gedrag, in de geringste van haar gedachten, in het geringste van haar woorden. We zien iets dergelijks in de geschiedenis van de heiligen: denk aan de H. Teresia van het Kindje Jezus, de H. Bernadette of de H. Jeanne d'Arc. Het is opmerkelijk dat zij op de kritieke momenten van hun leven altijd HET juiste antwoord hebben: een antwoord dat getuigt van de absoluutheid van een goddelijke wijsheid, zo onaantastbaar is het... zo wonderbaarlijk!

Laten we dan van de wijsheid van Maria overgaan naar haar wil. De onze is onzeker... Als we God een tijdlang trouw zijn, verraden we Hem bij de geringste bekoring. Maria had een wil die onverstoorbaar op God was gericht. En als wij naar haar gevoelens kijken, zien wij het Hart van Maria, een menselijk hart maar zonder zonde, dat zich richt op een zeer beperkt aantal mensen, zeker, maar met een onvermoeibare liefde. Pas vanaf het ogenblik van haar Tenhemelopneming, toen zij vervuld werd met goddelijk leven, kon haar Onbevlekt en Moederlijk Hart eindelijk alle mensen persoonlijk liefhebben, hen onophoudelijk vergeven, voor hen bemiddelen, zich verheugen met hen die zich verheugen en wenen met hen die wenen, zoals de H. Paulus ons zegt. 

Het enige wat we uiteindelijk moeten doen is in Maria de volmaaktheid zien van wat al zichtbaar is in zovele heiligen van wie we houden vanwege de rijkdom van hun hart... en dan nog zullen we altijd ver van het doel verwijderd blijven! Want de volmaaktheid van de H. Maagd Maria is «zodanig dat men zich onder God geen grotere volmaaktheid kan voorstellen [boven alle engelen en alle heiligen tezamen!] en dat, behalve God, niemand de grootheid ervan kan begrijpen». Plechtige woorden van de Z. Pius IX toen hij het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis afkondigde. Het is een uitspraak die even waarachtig en heerlijk als het Evangelie... Wij voelen dan heel goed aan dat ook ons hart de plaats kan zijn van deze vergoddelijking, en dat er zeker tussen Maria en onszelf een enorme kloof gaapt, ja... maar uiteindelijk is het van dezelfde orde. Wij zijn geroepen, geholpen door haar voorspraak, haar te volgen en deze vergoddelijking zelf te ontvangen.

Nu behoeven wij nog slechts één stap te zetten om te bevestigen dat wat zij door genade heeft ontvangen, meer dan enig ander schepsel en de eerste na Christus, ook ieder van ons moet ontvangen. Er zijn helaas zoveel christenen die zich niet kunnen voorstellen dat zij tot een dergelijke transcendentie kunnen worden verheven! Laten we niet aarzelen het te geloven en laten we ons verheugen de Maagd Maria al volledig goddelijk te zien aan de tafel van de H. Drie-eenheid, als bruid, als moeder, als dochter, zo mooi, zo groot, zo volmaakt, en al de heiligen om hen heen die ook deel hebben aan deze goddelijke verheerlijking, aan deze schitterende genade. En laten wij een beroep doen op haar moederlijk Hart dat slechts vraagt om vele zonen en dochters van God te baren in de orde van deze genade waarvan zij overvloedig vervuld is; haar hele zending en geluk bestaat erin ons verzameld te zien «rond de Tafel van de Heer als olijvenloten» (Ps 128,3). Zo zijn de kinderen van de Kerk!

Laten we beseffen dat we dit zelf uiteindelijk door haar moeten bereiken, en dat als wij deze verandering die God in onze harten wilde bewerken door onze trouw aan de genade, niet ondergaan, het in het vagevuur is dat deze verandering morgen zal worden volbracht. Want geen mens zal het Koninkrijk der Hemelen binnengaan, slechts gekleed in zijn aardse vlees en de onwaardigheid daarvan. Daarom moeten wij er vanaf nu aan werken om op een dag bij het eeuwig feestmaal aan te komen. Daar zullen wij als zonen zijn in tegenwoordigheid van hun Vader en Moeder, de Maagd Maria, de schoonste en glorierijkste van alle schepselen!

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de homilie van 15 augustus 1975