5 JANUARI 2020
Een affectieve meditatie voor Driekoningen
OP Kerstdag heeft Jezus zich geopenbaard aan de eenvoudigen, de vromen, de armen, maar op de dag van Driekoningen heeft Hij de vier uithoeken van de wereld bij zich geroepen om aan te kondigen dat zijn Koninkrijk universeel zou zijn, dat de heidenen zelf geroepen zouden worden om binnen te treden in het nieuwe en eeuwige Verbond.
Het verhaal van de H. Mattheüs is eenvoudig: drie wijzen of koningen zijn helemaal vanuit het verre Azië gekomen, verwittigd door een ster die geen komeet was maar een ster die om zo te zeggen de nacht verblindde. Ze zijn die ster gevolgd en zelfs op klaarlichte dag was zij hun gids. Ze zijn opgetrokken naar het licht van deze ster en met vertrouwen in de Heilige Schriften, want ze hadden gelezen dat een ster de komst van de Messias zou aankondigen. Ook hadden ze goud, wierook en mirre meegenomen als betekenisvolle geschenken voor die koning die pas geboren was.
De Kerk heeft heel snel dat verhaal hernomen om er het equivalent van Kerstdag van te maken. Ze schept veel vreugde in het feest van Driekoningen omdat ze daar nog een steun vindt, na Jesaja die het Koninkrijk Gods aankondigt en die een allusie maakt op mensen die van verder zouden komen met hun kamelen om hun Redder te aanbidden. De Kerk heeft er een zekerheid in gezien waarop ze haar hoop kan vestigen en van eeuw tot eeuw houdt ze niet op om op Kerstdag Jezus in zijn nederigheid en armoede te vieren en op Driekoningen diezelfde Jezus als Koning van de volkeren, voorwerp van bewondering van de naties.
Het feest van Driekoningen dat we vandaag vieren is een schitterend schouwspel. We zouden dit door onze welbeminde hemelse Vader gewild tafereel moeten aangrijpen om de smaak van het Evangelie te ontdekken en van onze godsdienst een vorm van liefde te maken. In het leven telt slechts één ding, de wederzijdse liefde, die ik de « onophoudelijk omvattende » [circumincessante] liefde noem. Voor een ziel bestaat de liefde in het bewonderen van de verhouding die ze heeft met de anderen bij wie ze leeft, met haar naaste, en dat is onuitputtelijk.
Ik beeld me in dat de H. Maagd Maria meer naar Jozef keek dan dat ze hem aansprak en ze kon niet naar hem kijken zonder te bedenken dat hij haar hemelse Vader vertegenwoordigde. Verder, wanneer ze naar het Kindje Jezus in de kribbe keek, dacht ze aan het mysterie van de in haar schoot mens geworden Zoon van God. En we kunnen ons die blik van de H. Maagd Maria op het Kindje Jezus voorstellen om het innerlijk geheim van hun Hart, het mysterie van hun band te ontwaren. Zij is zijn Moeder en Hij is haar Kind. En Hij kijkt haar aan als de Onbevlekte Ontvangenis aan wie Hij in eeuwigheid gedacht heeft. Het is eindeloos.
Laten we naderen tot de kribbe, laten we ons opnemen in de « circumincessante » liefde en denken we aan de H. Maagd Maria in haar band met haar Kind Jezus: dan zal ons hart smelten van liefde voor Haar.
De wijzen zijn goud, wierook en mirre komen brengen. Toen ze terug vertrokken waren, bekeek de H. Maagd Maria die dingen met haar wijsheid en dacht aan hun betekenis. Wanneer we proberen te mediteren over dat mysterie zullen we zeggen: dát is het wezenlijke van het leven. Laten we naar de kribbe gaan om Jezus, Maria en Jozef te vereren. Bekijken we de kerstbeeldjes, niet om te zien of de beschildering past bij de mantel van Sint-Jozef, maar om te overdenken dat hij gegeven werd als echtgenoot aan het meest volmaakte schepsel ter wereld en dat Maria van haar kant de gave gekregen heeft om te houden van Sint-Jozef als de vertegenwoordiger van God bij haar.
Deze « circumincessante » liefde die uitgewisseld wordt tussen de drie personen in de kribbe kunnen we toepassen op onze eigen onderlinge relaties: dan gebeurt er een uitwisseling, niet van ijdele woorden, maar een van het hart. Dat is wat het eeuwig leven betekent.
Men vraagt zich af wat men in de Hemel zal doen? We zullen met elkaar kennismaken, met de heiligen van het paradijs, een kennis door onze blik, door aanschouwing. We zullen beseffen dat tussen ons wonderlijke, mysterieuze banden bestaan, die van de goddelijke liefde die in ieder van ons stroomt en ons allen verzamelt in het zeer unieke Hart van Jezus en Maria.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 12 januari 1997