18 JULI 2021
Jezus, model van de barmhartige, goede herder
HET Evangelie van deze zondag openbaart ons het medelijden van Jezus voor de «schapen zonder herder». Onze ware en goede Herder begint ze «uitgebreid te onderwijzen», zo vertelt ons Sint-Marcus.
In de grote kudde van de Kerk is er de goede en ware herder die Christus is en er zijn veel herders die Hem volgen, maar die zich kunnen gedragen als huurlingen. Dat is wanneer ze de kudde niet verdedigen tegen gevaar van buitenaf of wanneer ze zich niet om het welzijn van de kudde bekommeren.
Daarom heeft de Kerk de zorg voor de schapen altijd tot een plicht gemaakt. Haar prelaten moeten zichzelf vergeten voor het welzijn van de kudde. Hoewel er heiligen zijn geweest die zichzelf totaal verloochend hebben voor het goed van de schapen, zijn er ook zielenherders geweest die als huurlingen optraden en niets voor de hen toevertrouwde kudde deden, tenzij ze er zelf profijt uit konden trekken. Dat is de ontrouw die Jeremias en Ezechiël al in het Oude Testament aangekondigd hebben: «Wee de herders van Israël die de afgedwaalde schapen niet bijeenbrengen, het verloren schaap niet gaan zoeken, het gewonde niet verbinden en het zieke niet verzorgen!»
Sint-Paulus zegt hetzelfde – in andere bewoordingen – in de brief aan de Filippenzen. Op een bijzonder donker moment schrijft hij: «Allen zoeken hun eigen belangen en niet die van Jezus Christus.»
Toen Ezechiël de hogepriesters van Jeruzalem beschuldigde omdat ze enkel aan zichzelf dachten, kunnen we voor hen toch nog een zekere verontschuldiging vinden: zij leefden nog niet onder de wet van de genade en God had zijn ware gelaat nog niet openbaard.
De Blijde Boodschap is dat Jezus de zoon van God is, de Zoon van de Vader en dat daarom de schapen niet van Hemzelf zijn, maar van de Vader. Jezus is de Herder van de kudde van zijn Vader. Hij is bereid zijn leven te geven voor deze kudde, vanwege de liefde die Hij heeft voor zijn Vader.
Dat is een diepgaande leer. We doen de dingen pas goed wanneer we ze doen uit liefde voor een ander. Als ik de herder ben van een kudde die ik met mijn eigen handen heb gemaakt, ben ik vrij om ermee te doen wat ik wil, ook weglopen als de wolf te gevaarlijk wordt of als de dieven toevallig gewapend zijn… «Niks aan te doen», zal ik zeggen, «die kudde ben ik kwijt. Maar goed, ik heb ze zelf gemaakt, ik kan ze ook laten vallen; ze is van mij en ik doe ermee wat ik wil!» Maar wanneer het de schapen zijn van mijn vader, dan ben ik ze toegewijd in de mate waarin ik mijn vader liefheb. Ik zal zelfs met de wolf vechten en mijn leven wagen omdat ik niet kan verdragen dat er een schaap ontbreekt aan de kudde van mijn Vader (vgl. Jo 10, 28-29 en 17, 12).
We kunnen onze naaste alleen liefhebben als we er ons rekenschap van geven dat hij door Christus zelf aan ons is toevertrouwd. Er is geen goede herder op aarde, geen goede paus, geen goede bisschop dan zij die branden van liefde voor God, hun Vader, hun Bruidegom en Koning, hun innerlijke Vuur, hun scheppende Liefde… en omdat ze branden van liefde voor God en de kudde aan Hem toebehoort, houden ze ook zielsveel van de schapen. Ze beminnen ze als Gods kudde en vanaf dat moment kent hun toewijding geen grenzen meer, want hun liefde voor God is onbegrensd. Terwijl onze liefde voor onze naaste wel zijn grenzen heeft.
Als ik enkel van mijn naaste hou omwille van hemzelf, dan zal ik toch op een gegeven moment moe worden; het is teveel gedoe, teveel moeite. Of ik ben teleurgesteld door zijn ondankbaarheid of opstandigheid… en ik laat hem vallen! Als ik op die manier terugkom op de liefde die ik mijn naaste toedroeg, dan is dat omdat hij het gewoonweg niet verdient.
Zelfs een vrouw die kinderen heeft (het is de man die haar die kinderen heeft gegeven!) zal zich niet aan haar kroost toewijden als de eigenares ervan, maar kan het doen terwille van de liefde voor haar man. De kinderen werden haar door haar man gegeven, dus is ze hem onvoorwaardelijk toegewijd en hun kinderen kunnen het zo bont maken als ze willen, ze kunnen ziek zijn, vuil, zich monsterlijk gedragen, toch richt ze zich op hen omdat de band met haar man totaal is en nooit gebroken zal worden.
Op deze manier zorgt de Kerk voor de kudde die haar is toevertrouwd door haar Bruidegom, Christus, en in deze toewijding kent ze geen maat! Laat ons daarom de Kerk en alle heilige bisschoppen die zich hebben toegewijd aan hun kudde liefdevol gedenken en hun goede voorbeeld opvolgen in de liefde tot onze naaste.
abbé Georges de Nantes
uit een preek van 29 december 1989