15 AUGUSTUS 2024

Ik zal u niet als wezen achterlaten

LIEVE Verlosser, hoe kan ik anders dan door tederheid ontroerd te zijn bij elk van uw woorden. En misschien nog het meest bij de belofte die U de apostelen deed om hen te troosten bij uw afscheid op Witte Donderdag: «Ik zal u niet als wezen achterlaten.»

U dacht niet aan uzelf op deze laatste ogenblikken van uw leven, maar aan hen. Straks zal U uw doodstrijd ingaan. Alleen. Eén man moest lijden en sterven voor zijn vele broeders. Maar U wilde niet dat de mensen en vooral uw naasten er teveel onder zouden lijden. Daarom besteedde U uw laatste ogenblikken eraan hen te troosten en hen gerust te stellen over hun toekomst. Weldra zal U van hen weggerukt worden, maar U had medelijden met hen, zo zwak, zo hulpeloos, zo aan U gehecht, zo aan U vastgeklampt als kuikens onder uw vleugels. Het Schriftwoord zal in vervulling gaan: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden. Uw ingoede Hart bloedt bij de gedachte aan hun afgrijzen, hun ongerustheid om U en om henzelf. U zou hen graag alle pijn en angst besparen als het kon.

Maar U hebt de toekomst voorzien en georganiseerd: Ik zal u niet als wezen achterlaten! Ik stel mij voor dat U deze woorden sprak op de avond van het Laatste Avondmaal, voordat U werd gearresteerd, berecht en gekruisigd, maar het kan ook, zoals sommigen beweren, op Hemelvaartsdag gebeurd zijn. Bij beide gelegenheden ging U hen verlaten en om zo te zeggen voor altijd, minstens zoveel dagen als onze geschiedenis zal tellen tot aan uw glorieuze Terugkomst.

Bij deze twee gelegenheden, uw dood en uw Hemelvaart, zijn uw zorg en bezorgdheid dezelfde, toegespitst op het groepje van uw vrienden. Ze waren één ogenblik overgelukkig door uw Aanwezigheid en verlicht door uw glorierijke Openbaring, maar gedoemd tot de wreedste scheiding: Ik zal jullie niet als wezen achterlaten.  Ze zullen niet in de steek gelaten worden in het leven, alleen te midden van uw vijanden, met de verpletterende taak uw Evangelie uit te dragen tot aan de uiteinden van de wereld.

Iemand zal er zijn, is eigenlijk al bij hen: het zichtbare teken van uw onzichtbare belofte. Tot mijn eigen vreugde stel ik mij graag voor wat een troost de apostelen plots en als vanzelf vonden in haar aanwezigheid bij hen! U liet hen uw Moeder na. Dat betekende dat u instemde met een groot offer, voor hen, wat wij in ons onbewust egoïsme maar normaal vinden.

Zij zou dus uw dood niet sterven. Zij zou het aanschouwen van uw kruisiging dragen, zij zou overleven, met het zwaard van verdriet door haar hart gestoken. U wist maar al te goed hoe pijnlijk deze bovenmenselijke beproeving voor haar was, maar U besliste haar bij ons te laten. Zeker van haar liefde, beschikte U over uw Moeder voor ons goed. Ze zou achterblijven, glimlachend, bron van elke troost, ondanks haar smart: Vrouw, ziehier uw Zoon… Zoon, ziehier uw Moeder.

Omdat U het wilde, zal zij nog lang in deze wrede ballingschap blijven leven zodat wij ons niet te eenzaam zouden voelen of in de steek gelaten. Zonder twijfel is het daarom dat zij, ook al is ze bij U in de Hemel opgenomen en verheerlijkt, in de loop van de geschiedenis steeds vaker naar ons terugkeert en dan vooral op donkere momenten vergelijkbaar met de namiddag van Golgotha. Zolang er christenen in geestelijke nood verkeren, zal zij vinden dat haar rol als troosteres erin bestaat bij hen te zijn, zichtbaar.

Maar zijzelf, hoe verheven in deugden en hoe sterk als vrouw ook, hoe had zij voor de apostelen en de heilige vrouwen in zo’n ontreddering een steun kunnen zijn als U haar niet eerst zelf troost geschonken had? Daarom had U, in de goddelijke Raad bij uw Vader, in alle eeuwigheid besloten aan haar, en door haar aan allen, een goddelijke Vertrooster te schenken, de H. Geest, die U zond van bij de Vader om hen te bevrijden van vrees, angst en moedeloosheid: Ik zal u niet als wezen achterlaten. Het is aan Hem dat U denkt.

Maar tussen de onvergelijkbare Maagd, die de beminnelijke Moeder van de apostelen en de eenvoudige gelovigen is, en die Geest van Vertroosting bestaat een geheime band van liefde. Wanneer de H. Geest in een storm neerdaalt over de ontluikende Kerk zal Hij, op verzoek van Maria zoals op de bruiloft van Kana, eerst op haar rusten voor die nieuwe geboorte, zoals Hij haar eertijds overschaduwde...

O! Ze zijn niet echt wezen, die stichters van uw Kerk, als Maria hun Moeder is en de H. Geest hun Vertrooster en Verdediger! Als men de Handelingen van de apostelen leest, ziet men goed dat die ontluikende Kerk, hoe klein en zwak ook, nooit geweend heeft over het heengaan van haar Heer. Zij heeft zich uw profetische woorden herinnerd: «Het is goed voor u dat Ik heenga Daardoor voelde de Kerk zich nader bij U van zodra ze zichzelf vergat en vanuit het geloof U terugvond in het Gelaat van uw Moeder en in uw Geest, meer dan ze U had kunnen begrijpen in de tijd van Nazareth. Had U haar niet op geheimzinnige wijze gezegd dan U zou terugkomen?

Na al die eeuwen lijkt het ons dat U ons onzichtbaar meer nabij bent en duidelijker aanwezig dan voor de mensen uit Galilea die U tegenkwamen zonder U te zien en tot U spraken zonder naar U te luisteren. «Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom naar u terug U hebt woord gehouden. Zo wordt de hardheid van de scheiding gemilderd door uw oneindige bekommernis... Verre van te worden verbroken, worden de banden juist aangehaald op Goede Vrijdag en bij de Hemelvaart; ze openen een weg tussen de Hemel en de aarde.  Wie kan sinds U hier op aarde geweest bent, Jezus, nog bedroefd zijn om de dood?

Van nu af aan kan ieder van ons gerust sterven; hij laat de zijnen niet als wezen achter, als wrakken op de verlaten stranden van het leven. In hun ballingschap worden de kinderen van hen die in uw liefde sterven omringd en geholpen door de Kerk, de Maagdelijke Moeder en de Heilige Geest, van wie de heerlijke vertroostingen hen verlossen van alle angst. Ja, wie kan sinds U hier op aarde geweest bent, Jezus, nog bedroefd zijn om de dood?

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de Page mystique nr. 25 (augustus 1970)