18 AUGUSTUS 2024
Onze godsvrucht tot het Eucharistische
Hart van Jezus-Maria
«Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, dan hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven en Ik zal hem op de jongste dag doen verrijzen. Want mijn vlees is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank» (Jo 6, 53-55).
Deze woorden die Jezus in Kafarnaüm na het wonder van de broodvermenigvuldiging uitsprak, maakten de eeuwenoude uitnodiging van de verpersoonlijkte Wijsheid in het Oude Testament tot werkelijkheid: «Kom, eet van mijn brood, drink van de wijn die Ik bereid heb» (Spr 9,5).
Tweeduizend jaar christelijke beschaving heeft deze uitnodiging naar de letter vervuld. De Kerk heeft van de Eucharistie geleefd en de vrucht van deze dagelijkse gemeenschap met het Lichaam van haar Bruidegom, met zijn Kostbaar Bloed, zijn de talloze schatten van heiligheid, kunst en wetenschap, van deugd en naastenliefde. De ravage van de huidige apostasie is ze aan het wegvagen, maar door een tedere godsvrucht tot het Eucharistische H. Hart van Jezus en Maria zullen ze morgen hersteld worden: «vlammen van liefde die watergolven niet kunnen doven noch stromen kunnen verzwelgen» (Hooglied 8,7).
We zullen alleen gered worden als we kinderen worden van Maria, die vol medelijden aan de voet van het Kruis staat en als Medeverlosseres en Middelares van alle genaden één is met het H. Hart van Jezus dat teder klopt voor de zondige mensheid, voor wie Hij Zijn Lichaam geeft en Zijn Bloed uitstort als offer, als losprijs.
Ook al heeft Hij ons samen met Haar veroverd in de sublieme, unieke, voltooide daad van zijn kruisdood en van haar medelijden, toch is het voor ons niet voldoende om te geloven in deze eens en voor altijd verworven Verlossing, waaraan we onafgebroken bemoedigd en ontroerd moeten blijven denken. We moeten ons er ook mee voeden: «Ik ben het levende brood dat uit de Hemel is neergedaald; wie van dit brood eet, zal in eeuwigheid leven. En het brood dat Ik zal geven is mijn vlees voor het leven van de wereld» (Jo 6, 51).
Ongelovig mompelden de Joden: «Is dat niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de Hemel neergedaald?»
Zijn Moeder zelf zou hun kunnen antwoorden: «Wie naar de Vader luistert en door Hem is onderricht, Hij komt tot Hem. Niemand heeft de Vader gezien, behalve Hij die uit God komt: Die heeft de Vader gezien» (Jo 6,45-46). Want wat Hij zegt over deze vitale relatie van zijn hele wezen met God zijn Vader, kunnen we op dezelfde manier zeggen over de mysterieuze symbiose die Moeder en Zoon verenigt, als een soort bevestiging van het vaderlijke getuigenis dat voortdurend door deze gehoorzame Zoon wordt ingeroepen, als zou Hij zeggen: “Een andere getuigt van Mij en Ik weet dat het getuigenis dat Zij mij geeft van waarde is”.
Daarom wil God de devotie tot haar Onbevlekte Hart vestigen in de wereld die naar de ondergang holt, opdat het wonder van de bekering van de arme zondaars werkelijk haar werk en tegelijk dat van de Vader zal zijn, beiden handelend in hun enige Zoon.
Broeder Bruno van Jezus-Maria
Uittreksels uit het editoriaal van IER nr. 209, mei 2020