16 FEBRUARI 2025
De bergrede, inaugurale rede
JEZUS heeft zijn apostelen gekozen tot metgezellen, tot getuigen van zijn leven op aarde en tot steunpilaren van het Rijk van God dat Hij zal stichten en waarvan Hij de Wet zal uitvaardigen. Nu spreekt Hij tot de menigte die gekomen is om naar Hem te luisteren. Wat gaat Hij zeggen tegen deze zonen van Israël die van de Messias voorspoed, materiële rijkdom en politieke soevereiniteit verwachten?
«Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen. Zalig zijt gij, wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten, u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks. Als die dag komt, spring dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de Hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaderen de profeten.”» (Lc 6, 20-23).
Wat een paradox! Wat een goddelijke nieuwigheid! De Heer kondigt geen verandering van hun lot aan, zoals de aardsgerichte Joden hoopten, maar Hij gooit de “schaal van subjectieve waarden” van het Oude Testament, van de heidenen, van alle mensen omver. Dit is wat onze vader, abbé de Nantes, de evangelische verandering noemt. De ware rijkdom, het ware geluk is geloven in Jezus, naar Hem luisteren en van Hem houden, zoals de leerlingen tot wie Hij spreekt doen. Zij die hem volgen, zijn al gelukkig in dit leven, ook al zijn ze arm, hongerig, bekommerd en vervolgd. Want ze hebben alles in de Persoon van Jezus en ze zullen Hem volgen naar de eeuwige gelukzaligheid. Het is op aarde zelfs beter om berooid en veracht te zijn, omdat deze vernederende toestand een gunstige voedingsbodem is om het Evangelie te ontvangen.
«“Maar wee u, rijken, want wat u vertroost, hebt ge al ontvangen. Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen. Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten”» (Lc 6, 24-26).
De rijken, de hebzuchtigen, de spotters, in die tijd belichaamd door de kaste van de Sadduceeën, zijn de meest ongelukkigen onder de mensen omdat ze, verzadigd van natuurlijke goederen, niets hebben dat hen herinnert aan hun geestelijke ellende of dat hen doet verlangen naar het ware goed. En als ze worden uitgesloten van het Koninkrijk, zullen ze ook vervloekt worden op de dag van het oordeel... voor eeuwig! Het gaat er niet langer om rijkdom te beschouwen als een teken van Gods zegen, zoals in het Oude Verbond: het Koninkrijk der Hemelen betekent de Heer volgen, behagen aan onze hemelse Vader om van Hem een grote beloning in de Hemel te krijgen: dat is het ware goed.
Deze zaligsprekingen vormen de inleiding tot de inaugurale rede van Onze-Lieve-Heer, het “manifest” van zijn nieuwe Koninkrijk, ons overgeleverd door de H. Lucas (6, 20-49) en in het bijzonder benadrukt door de H. Mattheüs (5, 13 - 7, 29).
Jezus predikte als een mystieke moralist. Zijn Koninkrijk, dat Hij het Land noemt, het Beloofde Land van het nieuwe, vernieuwde Israël, is niet de wereld en vooral niet de overheersing van de materiële wereld. Het is niet gewoonweg Palestina, waaruit de Joden de indringers proberen te verdrijven. Het is de plaats van de volmaakte wereld, het overal en nergens waar God zijn volk al verzamelt om hun een nieuw leven, een volmaakte ziel en een volmaakt geluk te geven. In deze redevoering laat Jezus het specifieke karakter ervan zien: het is een moreel Koninkrijk. Het is het samenkomen in een heilige bijeenkomst – vergelijkbaar met die in de woestijn waarvan alle profeten droomden – van de reinen van hart, de nederigen, de zachtmoedigen, de gullen, de barmhartigen, de medelijdenden en dus de vervolgden.
Een korte zin vat deze nieuwe Wet samen: «Wees volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is» (Mt 5, 48). Zo eenvoudig is het! Maar hoe doen we dat?
Adam, de zoon van God (Lc 3, 38), had de vader-zoonrelatie verbroken door zijn ongehoorzaamheid en verdiende Gods vervloeking voor zichzelf en zijn nakomelingen. Jezus daarentegen was gezonden om deze vader-zoonadoptie voor de mensheid te herstellen door hen die ondergeschikt waren aan de Wet te verlossen dankzij zijn Offer. Zo verdiende Hij voor ons het recht dat God, zijn Vader, de gezindheid van zonen in onze harten stort door middel van zijn Geest (Ga 4, 1-7).
Daarom noemt Jezus Jahweh in alle eenvoud, voor het eerst in de geschiedenis van Israël, «uw Vader in de Hemel» en toont Hij dat die Vader over elk van zijn kinderen in het bijzonder waakt. De moraal die Hij onderwijst, bestaat dus uit het handelen als een liefhebbende en gehoorzame zoon, maar «dit onafgebroken morele wonder», zoals onze vader het noemde, zal alleen uitvoerbaar worden door de Verlossing die Christus door zijn Offer zal verdienen en die Hij in zijn Kerk aan de zielen zal geven.
Bovendien openbaart Hij zelf, als de volmaakte Zoon, de heiligheid van onze hemelse Vader die wij moeten navolgen. «Wie Mij ziet, ziet de Vader», zal Hij tegen Filippus zeggen. Hij is dus het “unieke model” van de deugden die Hij onderwijst: net als Hij moeten wij onze vijanden liefhebben en bidden voor onze vervolgers (Lc 6, 27-36); net als Hij moeten wij in het verborgene, onder de blik van onze Vader in de Hemel, bidden en de Gerechtigheid beoefenen (Mt 6, 1-6).
Sint-Paulus drukt dit uit in een van zijn sublieme formules: «Ja, tracht God na te volgen, als geliefde kinderen, en volg de weg van de liefde, naar het voorbeeld van Christus die u heeft liefgehad en zich voor ons heeft overgeleverd» (Ef 5, 1-2). Het gaat om een “positieve” moraal, vandaag vervuld in de devotie tot de HH. Harten van Jezus en Maria, waarbij heel ons verlangen gelegen is in het kennen van Onze-Lieve-Heer en onze hemelse Moeder, om van hen te houden en hen dus na te volgen.
Deze openbaring van Gods plan gaat gepaard met de onthulling van wat er werkelijk op het spel staat in ons bestaan: zij die weigeren Gods Wil te doen om zijn Koninkrijk, zijn familie, binnen te gaan, zullen eeuwig gestraft worden in het «Gehenna van vuur» (Mt 5, 21-22), terwijl zijn kinderen de beloning van hun gehoorzaamheid bij Hem zullen ontvangen.
Want «het Koninkrijk der hemelen gaat men niet binnen door tot Mij te zeggen: “Heer, Heer”, maar door de wil te doen van mijn Vader die in de Hemelen is» (Mt 7, 21).
Broeder Joseph Sarto
Fragmenten uit “Het evangelie van Jezus-Maria”,
Il est ressuscité, januari 2024