29 MEI 2025, ONS-HEER-HEMELVAART
De Gelukzalige Maagd Maria,
moeder van de schone liefde
OP deze dag van de Hemelvaart van Onze Heer Jezus Christus is het goed om aan de H. Maagd te denken. Laten we proberen met aandacht en liefde stil te staan bij wat we over haar weten, om met bewondering te begrijpen wat haar gevoelens moeten zijn geweest en te zien hoe Zij ons het voorbeeld geeft in het navolgen van Jezus, opdat ook wij, in haar spoor, het geluk van de Hemel mogen bereiken.
Laten we allereerst zeggen dat de Maagd Maria, die de Zetel van de Wijsheid is, de Moeder van de Wijsheid, bij uitstek geschikt is om de diepe ontroering van haar Zoon op de dag van zijn Hemelvaart te begrijpen: het ogenblik waarop Hij werd opgenomen in de schoot van zijn hemelse Vader, van wie Hij van eeuwigheid is uitgegaan, om daar de zaligheid en de glorie te ervaren die niet alleen toekomen aan de Zoon van God, maar ook aan het Hoofd van het mystieke Lichaam van de Kerk.
Daarom is de Maagd Maria vol intense bewondering en vreugde, want het is haar vlees en bloed, haar welbeminde Zoon, die is toegelaten tot de verblijfplaats van God, tot de schoot van God zelf. Als er dus iemand op aarde is die de diepste bewegingen van Jezus’ Hart heeft begrepen op deze grote dag van de Hemelvaart, die een einde maakte aan zijn aardse bestaan om Hem binnen te voeren in de goddelijke heerlijkheid, dan is het wel Onze-Lieve-Vrouw.
Laten we de gevoelens bewonderen van haar Onbevlekte Hart en kijken hoe zij Jezus heeft nagevolgd, hoe zij in de periode na de Hemelvaart heeft geleefd volgens het woord van Sint-Paulus aan de Kolossenzen: «Als gij door al uw angst en verdriet met Christus Jezus gestorven zijt, dan zijt gij nu ook met Hem verrezen, leeft gij met Hem die aan u verschijnt, verheugt gij u, zoekt gij wat boven is, want Christus is gezeten aan de rechterhand van God. Richt uw zinnen op het hemelse, niet op het aardse.»
Ah! Hoe goed wist Zij dat, Zij die leefde als een eeuwige ballinge, als iemand die eigenlijk al niet meer tot de aarde behoorde. Alleen door het offer, door haar onthechting en gehoorzaamheid aan haar Zoon bleef Zij op aarde, om de zending voort te zetten die Hij haar had toevertrouwd: de Moeder te zijn van talloze andere kinderen, van een menigte broeders.
Laten we ons herinneren dat, toen de Heer aankondigde dat Hij zou terugkeren naar zijn Vader, Hij ons het nieuwe gebod van de liefde gaf. Nee, het was niet nieuw – de liefde is het meest natuurlijke dat er is – maar omdat Hij wist dat Hij naar de Hemel zou gaan en dat onze harten met Hem zouden opstijgen, zoals de H. Paulus zei, vroeg Hij iets nieuws van ons: namelijk om samen te leven in wederzijdse liefde, als een mystiek Lichaam, een bovennatuurlijk Lichaam, reeds geestelijk, reeds hemels geworden. «Ik vraag u: heb elkaar lief, zoals Ik u heb liefgehad. Op die manier vraag Ik u om elkaar lief te hebben.»
Dat betekent: vroeger hielden jullie van elkaar op een aardse manier, als natuurlijke wezens. Jullie hielden van elkaar zoals mensen dat doen: in het vlees en volgens het vlees, in de wereld en naar de maatstaven van de wereld. Maar nu, nu jullie Mij in de Hemel hebben, nu Ik ten Hemel ben opgestegen en jullie harten Mij volgen, leer Ik jullie een nieuwe manier van liefhebben. En de Maagd Maria is daarvan het voorbeeld. Zij blijft het model bij uitstek om je broeders lief te hebben.
Het nieuwe gebod dat Jezus zijn apostelen gaf toen Hij hen ging verlaten, dat zal de Maagd Maria hun in de praktijk voordoen, dat zal zij hun laten zien door haar voorbeeld. En deze liefde draagt een dubbel kenmerk: dat van de kuisheid – ieder volgens zijn levensstaat, uiteraard – maar wel een kuisheid die in de liefde het geestelijke leven zoekt, die bemint in het lichaam, maar dan volgens God, volgens de verrezen Jezus. Het is een geestelijke liefde, omdat de Geest levend maakt.
Wat we in de liefde zoeken, zelfs in de lichamelijke liefde, is uiteindelijk altijd de vereniging van de harten en van de geesten. Dat lukt ons vaak slecht; Jezus leert ons nu hoe dat wél mogelijk is: als wij al met hoofd en hart in de Hemel zijn, als wij al leven aan de rechterhand van de Vader, als wij de hemelse goederen al smaken.
De Maagd Maria heeft, daar mogen we zeker van zijn, de apostelen en de eerste Kerk omringd met grote genegenheid, grote gevoeligheid, grote tederheid, met een diepe liefde; heel menselijk, heel echt. Zij was daar, aanwezig onder de apostelen, en haar glimlach, haar welwillendheid, haar zachte gelaat moeten voor hen voortdurend voedsel, drank en troost zijn geweest. Maar – dat hoeft nauwelijks gezegd te worden – deze liefde was volkomen kuis, volkomen zelfvergeten, volkomen edelmoedig. Ik zou zeggen: reeds hemels.
Dit is het eerste kenmerk van de liefde die God van ons vraagt: de Maagd Maria wordt soms aanroepen onder de titel “de Schone Liefde”; en precies dáár gaat het om. Hoe kan een schepsel beter liefhebben dan wanneer haar hart al in de Hemel is? En hoe zou dat liefdevolle hart van haar, dat zich uitstrekt naar haar broeders, hen niet met zich meevoeren, hen niet met haar verheffen naar de plaats waar haar Zoon reeds is?
Het tweede kenmerk van die liefde die Jezus onder ons wil planten en vestigen, is edelmoedigheid tot het uiterste: het geven van je leven voor degenen van wie je houdt. De Maagd Maria gaf elke dag haar leven voor hen die Zij liefhad. Want als Zij haar broeders niet had liefgehad, dan zou haar ziel in de heftigheid van haar liefde voor Christus Hem allang gevolgd zijn naar de Hemel. Als Zij nog vele jaren in de Kerk heeft geleefd, dan mogen we zeggen dat dit een voortdurend opgeofferde liefde was. Voortdurend bracht Zij het offer van haar ware leven, het leven dicht bij haar Zoon in de Hemel. Zij rekte haar ballingschap, Zij rekte als het ware haar dood, want voor de heiligen, voor grote mystici, is het aardse leven een soort dood. Hun ware leven is in Christus.
Dus bleef Zij hier. En met elke nieuwe dag schonk Zij een liefde die uit de diepste diepten van haar Hart kwam, een liefde die zichzelf offerde. Dat moet ons voorbeeld zijn.
Laat ons tot slot zeggen dat, als wij onze eigen hemelvaart in het spoor van Christus willen voorbereiden, we eerst aan zijn Hemelvaart moeten denken met dezelfde huivering, hetzelfde enthousiasme, met dezelfde immense en verbaasde bewondering als de Maagd Maria had toen Zij Jezus naar de Hemel zag opstijgen. En ten tweede: als wij werkelijk in die geest van verrijzenis en “hemelvaart” willen leven, dan moeten we Onze-Lieve-Vrouw aanroepen opdat Zij in ons hart de Schone Liefde legt: een kuise, zelfopofferende liefde.
Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 5 april 1985