55. De natie, een christelijke schepping

Het is de christenheid die de naties heeft geschapen en in de eerste plaats de Europese naties, door de vorsten bezadigdheid bij te brengen en de volkeren morele normen te geven.

1. Tijdens de eeuwen van verval van het Romeinse rijk en de invallen van de barbaren verspreidde het christendom zich overal. Het was bestemd voor iedereen, voor de Latijnen zowel als de Germanen, zonder een onderscheid te maken in etnische afkomst of politieke afhankelijkheid. Koningen en legeraanvoerders veroverden landen, wisselden volkeren uit, drongen op of weken terug in een voortdurende beweging waarbij de Kerk niet betrokken was. Maar met het geloof en de christelijke tucht bewaarde zij ook alle schatten van het denken, de orde en de beschaving die de volkeren van het Rijk hadden geërfd van het decadente Rome.

2. Al heel vlug erkende de Kerk het feitelijk gezag van de barbaarse koningen. Zij legde zich erbij neer toen zij de door hen veroverde gebieden van het rijk verdeelden in evenzoveel koninkrijken, die meer in naam dan in werkelijkheid bestonden en voortdurend van bezitter en lotsbestemming veranderden. Nochtans slaagde de Kerk er in, met wijsheid en geduld, om van die koninkrijken evenwichtige menselijke gemeenschappen te maken, georganiseerd volgens het Romeinse model. Langzamerhand werden het naties, met als toppunt van volmaaktheid één geloof, één wet en één koning. Door hun van eeuw tot eeuw hechtere eenheid waren ze in staat zich te handhaven en te bloeien, ondanks de zwaarste schokken.

De naties zijn bijgevolg een specifieke vrucht van onze christelijke beschaving, op het ideale punt waar de joodse raciale staat, de Griekse stadsstaat en het Romeinse imperium elkaar kruisen. Het is de Kerk die door haar geestelijke kracht en haar beschavend genie deze superieure vorm van menselijk samenleven tot stand heeft gebracht.

De nationale eenheid kan niet met een Cartesiaanse definitie worden beschreven: ze is geen « heldere en zuiver afgebakende idee ». Het gaat niet om een grondgebied binnen hypothetische “natuurlijke grenzen”, niet om een gemeenschap van ras of taal, gemeenschappelijke traditie of belang. De Europese naties zijn het toevallig maar bewonderenswaardig resultaat van een langzaam gerijpte geestelijke en wereldlijke eenheid, deels aangeboren en deels gewild, spontaan zowel als georganiseerd, een combinatie van gevoel en rede, ingegeven door noodzaak én door macht. Elke natie is het resultaat enerzijds van de invloed van de Kerk, die haar een gemeenschappelijke ziel gaf, en anderzijds van het gezag van een politieke macht, die duurzaamheid en welzijn tot stand bracht.    

3. De christenheid was in het begin een beschaving die alleen maar rustte op de Kerk, de enige macht die zich tussen de ruïnes van het Romeinse rijk had gehandhaafd. Via een langzaam rijpingsproces ontwikkelde die christenheid zich tot een samenspel van christelijke naties: een zeldzaam prachtig meesterwerk van de Kerk op het gebied van het tijdelijke. Van een veelvoud van vreemde volkeren die onophoudelijk over Europa uitzwermden en over en weer gedreven werden onder de dwang van nog woeste heidense leiders, maakte zij een mozaïek van staten die gewonnen werden voor de ideeën van vreedzame samenwerking, respect voor verdragen en christelijke eenheid tegen elke barbarendreiging van buitenaf.

Onder de bescherming van de Roomse Kerk kwam zo een onmetelijke politieke vooruitgang tot stand. De barbaarse wereld bereikte stabiliteit en werd beschaafd, geromaniseerd en gekerstend. Koninkrijken kenden binnen hun grenzen orde en vrede. Aangespoord door de Kerk legden ze hun onderlinge twisten bij. Tegenover de gevaren die hen bedreigden, begonnen ze zich rekenschap te geven van de eenheid van de christelijke wereld. Op die manier kwam uit het geduldig werk van de Gallo-Romeinse bisschoppen « die de kant van de barbaren kozen » – beter gezegd: die de barbaren bekeerden en beschaafden – een christelijke staatkunde voort die buitengewoon realistisch, samenhangend en vruchtbaar was.