57. Het christelijk systeem van vroeger: de vorst

Vóór de Revolutie van 1789 stond de politieke macht halverwege tussen God en het gezinshoofd. Zo was het ook in het Oude Testament het geval met de theocratische koning, personage van licht en schaduw, dat sedert het Evangelie veranderde in een meer menselijke figuur door een gewijd aureool omgeven: de christelijke vorst. Zoals er in de Kerk een paus is, plaatsvervanger van Christus en herder van de kudde, bestond er op wereldlijk vlak een autoriteit met de taak het volk te regeren volgens de wil en krachtens het gezag van God. Wat geldt voor de Franse allerchristelijkste koning was in feite ook van toepassing op elk aards gezag dat steunde op goddelijk recht en eiste als dusdanig erkend te worden. Want in de oude christenheid, waar men zich helemaal niet bekommerde om ideologische gelijkvormigheid, bestond er een zeer grote verscheidenheid aan politieke regimes: keizerrijk, koninkrijken, vorstendommen, vrije steden, republieken…

1. De koning, en meer bepaald de koning van Frankrijk door zijn wijding, stond in een mysterieuze relatie tot God, die hem een soeverein gezag over zijn volk gaf op wereldlijk vlak zoals de paus en de bisschoppen dat op geestelijk vlak ontvangen hebben. Iedereen beschouwde hem dus als iemand die door God bekleed was met de macht om in alle politieke zaken te beslissen en voor het algemeen welzijn de rechten en plichten van al zijn onderdanen vast te leggen. Zelfs als zijn beslissingen onaangenaam of onrechtvaardig waren, dan nog moest men ze aanvaarden en opvolgen als uitdrukking van een hogere wil of tenminste als toegestaan door God. Alleen wetten en bevelen die tegengesteld waren aan de geboden van God en de Kerk zouden volkomen nietig zijn.

2. Het lag in de natuur van de koning om voortdurend te letten op het algemeen belang van de natie, dat wil zeggen op de vrede, de orde en de welvaart van de gemeenschap in haar geheel en binnen haar grenzen. In hem was er een bepaalde mysterieuze affiniteit met de goddelijke Voorzienigheid boven hem en het gezag van het gezinshoofd onder hem. Die band van de vader met zijn gezin, van de leider met zijn onderdanen, gaf de koning een natuurlijk aanvoelen, een instinct, een bekommernis voor het welzijn van iedereen: het algemeen belang, voorafgaand aan het individueel belang en verschillend van de optelsom van de particuliere belangen.

Die band is de basis van elke politieke orde en dat gezag, ingeschreven in de natuur, werd als providentieel erkend. Want die gewoonte van de koning, van de leider, van het gezinshoofd om voor iedereen in te staan was niet het resultaat van een toevallig wilsbesluit of een morele deugd: zij vloeide voort uit hun situatie, hun levensstaat. Het was een positief natuurgegeven.

Zo zag de vorst van het christelijk Ancien régime het niet als zijn taak om voor zijn onderdanen te streven naar het toppunt van welvaart, rijkdom en cultuur, wat hem zou geleid hebben tot totalitarisme. Hij vond ook niet dat het zijn opdracht was te waken over hun deugden en hun eeuwige zaligheid, want dat zou theocratisch klerikalisme zijn. Hij wist dat hij het specifieke orgaan was voor het tijdelijk algemeen welzijn en dat hij op dat domein soeverein was, overeenkomstig een goddelijke wettiging. Bijgevolg zag hij zichzelf als een soeverein christelijk staatshoofd.

3. Het gezag van het Franse koningschap is door de wijsheid van de Capetingers dynastiek geworden, zoals het geval was bij de koningen van Juda krachtens de messiaanse beloften. De reden daarvoor is van bovennatuurlijke aard: zij wortelde in het geloof in het mysterie van de eeuwige geboorte van de goddelijke Zoon, waarvan elk mensengeslacht het beeld en de gelijkenis is. Zoals in het trinitaire leven de Vader alles aan zijn Ene Zoon schenkt in de eenheid van eenzelfde Geest, zo geeft ook de koning alles aan de eerstgeborene van Frankrijk. « De koning sterft niet. » De koninklijke familie duurt voort zoals het goddelijk Leven en ze garandeert aan alle families in het koninkrijk een gelijkaardige stabiliteit, die van een vaderlijk gezag van geslacht op geslacht.