54. De universele beschavende
werking van de Kerk
Tot aan het Tweede Vaticaans Concilie heeft de Kerk de volkeren altijd voorgehouden dat ze moeten gehoorzamen aan de overheid, waarvan het wettig gezag van God komt, zelfs als die overheid heidens, onrechtvaardig of wreed is. Het is juist door die verbazingwekkende loyauteit van de christenen tegenover de gezagsdragers dat zij, vaak na veel vervolgingen, uiteindelijk achting, eerbied en tenslotte vrijheid verworven hebben. Naarmate de vorsten de Kerk begonnen te erkennen, schonk deze hen haar geïnspireerde medewerking. Zo vormde zij met hen een steeds hechter en vruchtbaarder verbond. Zij hielp hen in hun sociale opdracht om orde en vrede te verzekeren en de vorsten op hun beurt werkten met de Kerk mee voor het rijk van Christus, de verdediging van het geloof en de redding van de zielen.
Met betrekking tot de rechtspositie en de grenzen van de staten, het politiek regime en de hoofdoriëntaties in tijdelijke zaken, heeft de Kerk zich altijd laten leiden door de omstandigheden, door een empirisme dat doortrokken was van bovennatuurlijk vertrouwen in Christus, de Meester van de wereld en de menselijke geschiedenis.
1. De primitieve Kerk, die eerst op Jeruzalem was gericht en spoedig daarna op Rome, heeft zich losgemaakt van de theocratische, racistische en imperialistische opvattingen van het oude jodendom. Binnen het Romeinse rijk, waarvan zij het gezag erkende zonder evenwel de afgodendienst ervan te aanvaarden, organiseerde de Kerk zich als een geestelijke, universele gemeenschap zonder politiek project. De val van Jeruzalem en daarna die van het heidense Rome, beide door de H. Schrift aangekondigd, gaven haar de vrijheid om zich te verspreiden over de wereld en haar gezag te vestigen over alle rassen en staten.
2. Eeuwenlang heeft zij echter de idee bewaard van een universeel christelijk keizerrijk, waarin de keizer de wereldlijke tegenhanger van de Roomse Opperherder moest zijn. Er waren duizend jaren van ontgoocheling nodig om de Kerk uit de ervaring een les te doen trekken: ze moest de utopie van een H. Rooms Rijk opgeven, omdat dit te zeer naar de hegemonie streefde en te gevaarlijk was voor haar eigen vrijheid en die van de volkeren. Het deed haar begrijpen dat zij zich als enige universele macht moest bevestigen in het concert van koninkrijken, naties, volkeren en vrije steden van de christenheid.
3. Zo werd voor de toekomst duidelijk het onderscheid vastgelegd tussen de twee machten, de geestelijke en de wereldlijke, de Kerk en de staat. Beide zijn soeverein op hun domein, maar de staat is door God aangewezen om de Kerk te dienen, terwijl hij omgekeerd van haar de erkenning van zijn legitimiteit verkrijgt en de noodzakelijke geestelijke en morele hulp. Op die manier werken zij samen voor het natuurlijk en bovennatuurlijk welzijn van hun gezamenlijke onderdanen. Zo luidde tot voor kort de definitie van het « politiek augustinisme » en zijn theorie van de twee zwaarden.