56. Het christelijk systeem van vroeger: God
Zoals de H. Pius X schreef: « De beschaving moet niet opnieuw uitgevonden worden en de nieuwe Stad moet niet in de wolken gebouwd worden. Zij bestaan al van vroeger: het zijn de christelijke beschaving en de katholieke Stad. Het komt er enkel op aan ze onophoudelijk te herstellen op hun natuurlijke en goddelijke fundamenten, tegen de altijd hernieuwde aanvallen van ongezonde utopieën, opstand en goddeloosheid. » Het ligt daarom voor de hand dat we de beginselen van onze christelijke politiek baseren op de lessen van de geschiedenis.
Vóór de Revolutie leefden de mensen in het christelijke Frankrijk onder de wet van God, de natuurwet of liever de Tien Geboden en beter nog: de wet van Christus. Hun broederschap werd niet horizontaal gedefinieerd door “meesterdenkers” en evenmin gegrondvest op de waardigheid en de rechten van de Mens door een totalitaire staat; zij sproot spontaan voort uit het feit dat zij kinderen waren van God en uit zijn dubbele wet: liefde tot God, Vader van iedereen, en liefde tot de naaste, broeder van allen. Daaruit vloeiden een bepaalde sociale orde en bepaalde traditionele stelsels voort, waarin rechtvaardigheid en vrede geen collectief ideaal waren dat door staatsdwang in het abstracte werd afgekondigd: ze waren het gelukkig gevolg van de deugdzame inspanningen die iedereen leverde om de goddelijke wet te onderhouden en ze werden ondersteund door de prediking en de sacramenten van de Kerk.
1. De grondslag van de orde in het Ancien régime was de religieuze gehoorzaamheid aan God, waarin elke persoon zijn plicht vervulde, zijn dagelijkse vervolmaking nastreefde en een begin maakte met zijn eeuwig geluk. Want dankzij een prachtige beschikking van de goddelijke wijsheid is een dergelijke gehoorzaamheid voor iedereen de beste manier om deel te nemen aan het algemeen welzijn. De rol van elk kind van God in de mensengemeenschap had toen te maken met het welbehagen van God, met de persoonlijke volmaaktheid, de liefde en dus de volle ongestoorde vrijheid onder de wet van God, culminerend in de naastenliefde. De menselijke betrekkingen werden niet begrepen in termen van rechten tegenover plichten en nog minder van waardigheid tegenover vervreemding.
De door de natuur gegeven ongelijkheid werd als beschermend ervaren, de wederkerigheid van verbintenissen en diensten als weldoend. Bevoorrechte situaties en hiërarchische functies erkende men als een natuurrecht, als volkomen legitiem en over het geheel genomen als gunstig voor het welzijn van de gemeenschap.
2. De kracht die in zo’n maatschappij tot heldhaftigheid kon leiden lag in de oproep van Christus. De besten gaven er spontaan gehoor aan door Hem te volgen als zijn leerlingen en met Hem hun dagelijks kruis te dragen. Zij aanvaardden een leven van onthechting voor het heil van de wereld en met het oog op hun toekomstige zaligheid. In dat soort leven lag het geheim van menselijke rechtvaardigheid en vrede besloten, volledig in tegenstelling tot elke vorm van kil humanisme en geforceerde verheerlijking van nationale en internationale solidariteit over de rassen heen.
De vreedzamen en de zachtmoedigen volgens het Evangelie accepteerden zonder opstandigheid, eisen of klachten het deel dat hen toegewezen was, zelfs alle armoede, onrechtvaardigheid, verdrukking en geweld, in het besef dat alles ten goede keert voor wie door God bemind wordt. Maar precies zo werden zij de beste dienaars van hun broeders! Ze lieten het aan de wettige autoriteiten over om orde en recht in deze wereld te regelen en aan God om alle gerechtigheid en orde te vervolmaken in het eeuwig leven.