93. De hervorming van het onderwijs

De zgn. “nationale opvoeding” van de Franse Republiek vormt individuen zonder vaderland of ouders, aan wie men leert zichzelf te ontwikkelen enkel en alleen met het oog op het eigen persoontje. Het algemeen stemrecht heeft geen behoefte aan intellectuelen en ze worden gewantrouwd door de politieke partijen, die mikken op het kudde-instinct van de massa. De democratische geest haalt het universitair onderricht naar beneden. Als de waarheid afhankelijk wordt gemaakt van parlementaire stemmingen is er geen sprake meer van een diepgaande vorming of van geestelijk gezag. 

Het soevereine staatshoofd van de toekomst daarentegen zal er over waken om van het onderwijs als geheel een werktuig van de nationale restauratie te maken. Dat zal echter met omzichtigheid en in het kader van een politiek op lange termijn moeten gebeuren, want het onderwijzend corps is doordrongen van de republikeinse geest.

Het zijn in de eerste plaats de gezinnen die zelf verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van de kinderen. De school is niettemin onmisbaar om hen te leren lezen, schrijven en rekenen. Maar haar rol zal er vooral in bestaan kleine nationale burgers te vormen. Hun geest is thuis reeds gevormd door de veelvuldige relaties die hun wezen bepalen; het onderwijs moet hen op methodische wijze ontvankelijk maken voor de rijkdommen van het erfgoed van de natie. Het is de opdracht van de school om hun intellect en hun oordeel te vormen, zodat zij op volwassen leeftijd in staat zijn om hun plaats in te nemen in de opvolging van de generaties die hen voorgegaan zijn en doorheen de eeuwen de natie opgebouwd hebben.

Het onderwijzend corps moet bijgevolg bevrijd worden van de dwang van de politici. Het moet kunnen rekenen op een gepaste materiële situatie en nauw samenwerken met de gezinnen en de instellingen van het nationaal leven (gemeenten, provincies, industrieën, beroepen). Op die manier zullen onderwijzers en leraren hun taak van onderricht en opvoeding naar behoren kunnen vervullen voor het goed van het land.

Een beroepsorde zal hen allemaal groeperen om hun loopbanen te organiseren, over hun pedagogische vorming te waken en het respect voor de disciplinaire regels te verzekeren. Die orde moet er ook op toezien dat het onderwijzend corps zorg draagt voor het onvergelijkbaar geestelijk patrimonium van het land en het in de nieuwe generaties terug tot leven brengt; ze moet ervoor zorgen dat de leerkrachten de stevige wetenschappelijke en professionele opleiding van hun pupillen ter harte nemen, want alleen zo kunnen de economische macht en de politieke onafhankelijkheid van het land – bronnen van welvaart en welzijn – gewaarborgd blijven. 

Uiteraard moet het concept van de humaniora in ere hersteld worden. Maar anderzijds moet ook het beroepsonderwijs opgewaardeerd worden, want het is langs die weg dat de ware beroepskennis altijd al doorgegeven werd. Wat wij nodig hebben is een school "die voorbereidt op het leven" door de geesten te vormen en ze bekwaam te maken alle mogelijke beroepen uit te oefenen. De vormingsprogramma’s moeten gevarieerd zijn en de opleiding zal haar doel bereikt hebben wanneer zij voor alle sociale milieus werkelijk uitmuntende personen aflevert.

Alles wat met de leerkrachten en hun vorming te maken heeft, moet afhangen van een beroepsorde. De scholen en onderwijsinrichtingen van hun kant behoren tot het domein van de Kerk en van provincies en gemeenten. De staat zal er zich toe beperken het algemeen kader van de schoolprogramma’s te definiëren om de diploma’s en universitaire titels gelijkwaardig te maken.