72. Het is de misdaad
van de kerkelijke gezagsdragers

De revolutie is een plaag. Door de onechte dictatuur wordt ze geconsolideerd, maar het is de democratische religie die haar vereeuwigt. De volkeren ondergaan oorlogen, anarchie, tirannie, ondergang en spectaculaire heropstanding en leren er niets uit; de democratische idee houdt hen gevangen in de slavernij van nefaste oligarchieën, die hen naar nieuwe catastrofes leiden.

1. Maar waarom houden de volkeren er dan zo aan vast? Omdat het kerkelijk gezag hen eraan vastgeketend heeft.  

Het was Emery, de generale overste van de sulpicianen, die een compromis sloot met Napoleon dat de basis legde voor het Concordaat van 1801, waardoor de Kerk werd onderworpen aan een totalitaire macht. Het waren geestelijken als Lamennais, Lacordaire en Montalembert, die geestdriftig droomden van een verbintenis tussen God en de Vrijheid, de Kerk en de Revolutie, en « een vrije Kerk in een vrije Staat » eisten, dat wil zeggen een staat zonder God: de democratische staat (1830-1870).

Het was Leo XIII, die de Franse legitimisten in 1892 dwong tot het Ralliement, de aansluiting bij de joodsgezinde, antiklerikale en antinationale vrijmetselaarsrepubliek, en die de theorie van een “sociale democratie” aanvaardde waardoor de weg geopend werd voor de christendemocratische priesters en de Sillon van Marc Sangnier: zij begonnen een integrale democratie te prediken, op politiek én godsdienstig vlak, tegen de duidelijke veroordelingen van de H. Pius X in (1910).

Het was Pius XI, die de in het nauw gedreven Republiek redde door een schandelijke excommunicatie van de katholieken die lid waren van de Action française, alleen maar omdat zij koningsgezind waren (1926). Het was het Franse episcopaat, dat zijn eed van trouw aan maarschalk Pétain verloochende en in 1944 terugkeerde tot zijn overdreven verering voor de democratie en haar driepartijenstelsel, bron van burgeroorlog.

Het was Paulus VI, die de eredienst van de mens verkondigde en vierde in de aula van de Sint-Pietersbasiliek, op 7 december 1965. Het was Joannes-Paulus II, die de kiemen van de revolutie zaaide overal waar zijn apostolische reizen hem heen voerden en die de verdediging van de waardigheid van elke mens verhief tot het voornaamste gebod van die cultus van de mens. Het was tenslotte Benedictus XVI, die met zijn « hermeneutiek van de continuïteit » pretendeerde tot een verzoening te komen tussen de ideeën van de Verlichting enerzijds en de tot evangelische waarden herleide geloofswaarheden anderzijds. 

2. Een politieke wetenschap die lessen trekt uit de ervaringen van het verleden zou de naties er normaal gesproken al lang van moeten overtuigd hebben om de dwaze en wrede dogma’s van de democratie af te zweren, zeker als ze getroffen worden door het onheil dat eruit voortvloeit. De volkeren zouden uit de helse cyclus kunnen ontsnappen als de Kerk hen eraan zou herinneren dat politieke legitimiteit niet van onderaan komt, van de anarchistische massa, maar van boven, van God; en dat ze enkel uitgeoefend wordt in naam van Christus en zijn goddelijke Moeder, Middelares van de volheid van de H. Geest door de instelling in de wereld van de devotie tot haar Onbevlekt Hart, bron van de uitbreiding van de christenheid.

Maar neen: de kerkelijke gezagsdragers waren er te zeer op uit om het volk te behagen door de vrijheid op te hemelen en de individuen te paaien door meer hun rechten dan hun plichten te prediken; ze waren er op belust in het gevlei te komen bij de rijken en de machtigen. Daarom hadden ze niet meer de moed om voor God en door Maria tegen de Revolutie te strijden. Ze strompelden van compromissen naar regelrecht verraad en maakten tenslotte gemene zaak met de democratie. Zo ontpopten ze zich op een onbezonnen en schandalige wijze tot vijanden van de glorie van God en het heil van hun broeders.